Psalmen 57:2

2 Wees mij genadig, o God! Wees mij genadig, want mijn ziel betrouwt op U, en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan.

Psalmen 57:2 Meaning and Commentary

Psalms 57:2

I will cry unto God most high
To remember him in his low estate, and who is higher than the highest, than Saul and his mighty men with him. This epithet David no doubt made use of, to encourage his faith in the Lord, who is above all, and can do all things; as follows;

unto God that performeth [all things] for me;
in a providential way, having made him, upheld him in being, fed and clothed him, preserved him, and followed him with his goodness all his days; and in a way of grace he performed all his purposes concerning him, all his promises unto him, and was performing and would perfect the work of grace in him; see ( Psalms 138:8 ) ( Philippians 1:6 ) . The Targum adds a fable by way of paraphrase on the text,

``who commanded, or prepared a spider, to perfect in the mouth of the cave a web for me;''

so it is in the king's Bible; as if, when he was in the cave, God so ordered it in his providence, that a spider should spin a web over the month of it, which prevented his persecutors from searching for him in it; but the Scripture is silent in this matter. Such a story is reported of Felix, bishop of Nola, in ecclesiastical history ^F13.

---

FOOTNOTES:

F13 Vid. Bochart. Hierozoic. par. 2. l. 4. c. 23. col. 611.

Psalmen 57:2 In-Context

1 Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth; als hij voor Sauls aangezicht vlood in de spelonk.

2 Wees mij genadig, o God! Wees mij genadig, want mijn ziel betrouwt op U, en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan.

3 Ik zal roepen tot God, den Allerhoogste, tot God, Die het aan mij voleinden zal.

4 Hij zal van den hemel zenden, en mij verlossen, te schande makende dengene, die mij zoekt op te slokken. Sela. God zal Zijn goedertierenheid en Zijn waarheid zenden.

5 Mijn ziel is in het midden der leeuwen, ik lig onder stokebranden, mensenkinderen, welker tanden spiesen en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard.