1
Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth.
2
O God! neem mijn gebed ter oren, en verberg U niet voor mijn smeking.
3
Merk op mij, en verhoor mij; ik bedrijf misbaar in mijn klacht, en maak getier;
4
Om den roep des vijands, vanwege de beangstiging des goddelozen; want zij schuiven ongerechtigheid op mij, en in toorn haten zij mij.
5
Mijn hart smart in het binnenste van mij, en verschrikkingen des doods zijn op mij gevallen.
6
Vrees en beving komt mij aan, en gruwen overdekt mij;
7
Zodat ik zeg: Och, dat mij iemand vleugelen, als ener duive, gave! ik zou henenvliegen, waar ik blijven mocht.
8
Ziet, ik zou ver wegzwerven, ik zou vernachten in de woestijn. Sela.