Richtere 6:5

5 Want zij kwamen op met hun vee en hun tenten; zij kwamen gelijk de sprinkhanen in menigte, dat men hen en hun kemelen niet tellen kon; en zij kwamen in het land, om dat te verderven.

Richtere 6:5 Meaning and Commentary

Judges 6:5

For they came up with their cattle, and their tents
Brought their flocks and their herds with them, to eat up the increase of the earth, and their tents, which they pitched and removed from place to place, for the convenience of feeding their cattle, and while they cut down the fruit of the earth everywhere, which serves to confirm the sense of the Targum and Vulgate Latin version of ( Judges 6:5 )

and they came as grasshoppers for multitude;
or "as locusts" ^F3, they were like them for their number, and for devouring all they came to:

and their camels were without number;
which they brought with them, to load and carry off their plunder they could not eat. Midian was a place famous for camels and dromedaries, ( Isaiah 60:6 ) and so Arabia, the people of which joined the Midianites in this expedition; of whom Leo Africanus says ^F4, that they reckon of their riches and possessions by their camels; wherefore if anyone speaks of the riches of such a prince or nobleman, he says that he is possessed of so many camels, and not of so many thousands of pieces of gold, see ( Job 1:3 )

and they entered into the city to destroy it;
this was their sole view. In suchlike manner as this did Alyattes king of the Lydians make war with the Milesinns, as Herodotus ^F5 relates; which passage Grotius has quoted at large.

---

FOOTNOTES:

F3 (hbra ydk) "tanquam locustae", Pagninus, V. L. Tigurine version, Junius & Tremellius, Piscator.
F4 Descriptio Africae, l. 9. p. 745.
F5 Clio, sive, l. 1. c. 17.

Richtere 6:5 In-Context

3 Want het geschiedde, als Israel gezaaid had, zo kwamen de Midianieten op, en de Amalekieten, en die van het oosten kwamen ook op tegen hen.

4 En zij legerden zich tegen hen, en verdierven de opkomst des lands, tot daar gij komt te Gaza; en zij lieten geen leeftocht overig in Israel, noch klein vee, noch os, noch ezel.

5 Want zij kwamen op met hun vee en hun tenten; zij kwamen gelijk de sprinkhanen in menigte, dat men hen en hun kemelen niet tellen kon; en zij kwamen in het land, om dat te verderven.

6 Alzo werd Israel zeer verarmd, vanwege de Midianieten. Toen riepen de kinderen Israels tot den HEERE.

7 En het geschiedde, als de kinderen Israels tot den HEERE riepen, ter oorzake van de Midianieten;