Parallel Bible results for "zechariah 1"

Zacharia 1

SVV

NIV

1 In de achtste maand, in het tweede jaar van Darius, geschiedde het woord des HEEREN tot Zacharia, den zoon van Berechja, den zoon van Iddo, den profeet, zeggende:
1 In the eighth month of the second year of Darius, the word of the LORD came to the prophet Zechariah son of Berekiah, the son of Iddo:
2 De HEERE is zeer vertoornd geweest tegen uw vaderen.
2 “The LORD was very angry with your ancestors.
3 Daarom zeg tot hen: Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Keert weder tot Mij, spreekt de HEERE der heirscharen, zo zal Ik weder tot ulieden keren, zegt de HEERE der heirscharen.
3 Therefore tell the people: This is what the LORD Almighty says: ‘Return to me,’ declares the LORD Almighty, ‘and I will return to you,’ says the LORD Almighty.
4 Weest niet als uw vaderen, tot dewelke de vorige profeten riepen, zeggende: Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Bekeert u toch van uw boze wegen, en uw boze handelingen; maar zij hoorden niet, en zij luisterden niet naar Mij, spreekt de HEERE.
4 Do not be like your ancestors, to whom the earlier prophets proclaimed: This is what the LORD Almighty says: ‘Turn from your evil ways and your evil practices.’ But they would not listen or pay attention to me, declares the LORD.
5 Uw vaderen, waar zijn die? En de profeten, zullen zij in eeuwigheid leven?
5 Where are your ancestors now? And the prophets, do they live forever?
6 Nochtans Mijn woorden en Mijn inzettingen, die Ik Mijn knechten, den profeten, geboden had, hebben zij uw vaders niet getroffen? zodat zij wederkerende zeiden: Gelijk als de HEERE der heirscharen gedacht heeft ons te doen, naar onze wegen en naar onze handelingen, alzo heeft Hij met ons gedaan.
6 But did not my words and my decrees, which I commanded my servants the prophets, overtake your ancestors? “Then they repented and said, ‘The LORD Almighty has done to us what our ways and practices deserve, just as he determined to do.’ ”
7 Op den vier en twintigsten dag, in de elfde maand (die de maand Schebat is), in het tweede jaar van Darius, geschiedde het woord des HEEREN tot Zacharia, den zoon van Berechja, den zoon van Iddo, den profeet, zeggende:
7 On the twenty-fourth day of the eleventh month, the month of Shebat, in the second year of Darius, the word of the LORD came to the prophet Zechariah son of Berekiah, the son of Iddo.
8 Ik zag des nachts, en ziet, een Man rijdende op een rood paard, en Hij stond tussen de mirten, die in de diepte waren; en achter Hem waren rode, bruine en witte paarden.
8 During the night I had a vision, and there before me was a man mounted on a red horse. He was standing among the myrtle trees in a ravine. Behind him were red, brown and white horses.
9 En Ik zeide: Mijn Heere! wat zijn deze? Toen zeide tot mij de Engel, Die met mij sprak: Ik zal u tonen, wat deze zijn.
9 I asked, “What are these, my lord?” The angel who was talking with me answered, “I will show you what they are.”
10 Toen antwoordde de Man, Die tussen de mirten stond, en zeide: Deze zijn het, die de HEERE uitgezonden heeft, om het land te doorwandelen.
10 Then the man standing among the myrtle trees explained, “They are the ones the LORD has sent to go throughout the earth.”
11 En zij antwoordden den Engel des HEEREN, Die tussen de mirten stond, en zeiden: Wij hebben het land doorwandeld, en ziet, het ganse land zit en het is stil.
11 And they reported to the angel of the LORD who was standing among the myrtle trees, “We have gone throughout the earth and found the whole world at rest and in peace.”
12 Toen antwoordde den Engel des HEEREN, en zeide: HEERE der heirscharen! hoe lang zult Gij U niet ontfermen over Jeruzalem, en over de steden van Juda, op welke Gij gram geweest zijt, deze zeventig jaren?
12 Then the angel of the LORD said, “LORD Almighty, how long will you withhold mercy from Jerusalem and from the towns of Judah, which you have been angry with these seventy years?”
13 En de HEERE antwoordde den Engel, Die met mij sprak, goede woorden, troostelijke woorden.
13 So the LORD spoke kind and comforting words to the angel who talked with me.
14 En de Engel, Die met mij sprak, zeide tot mij: Roep uit, zeggende: Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Ik ijver over Jeruzalem en over Sion met een groten ijver.
14 Then the angel who was speaking to me said, “Proclaim this word: This is what the LORD Almighty says: ‘I am very jealous for Jerusalem and Zion,
15 En Ik ben met een zeer groten toorn vertoornd tegen die geruste heidenen; want Ik was een weinig toornig, maar zij hebben ten kwade geholpen.
15 and I am very angry with the nations that feel secure. I was only a little angry, but they went too far with the punishment.’
16 Daarom zegt de HEERE alzo: Ik ben tot Jeruzalem wedergekeerd met ontfermingen; Mijn huis zal daarin gebouwd worden, spreekt de HEERE der heirscharen, en het richtsnoer zal over Jeruzalem uitgestrekt worden.
16 “Therefore this is what the LORD says: ‘I will return to Jerusalem with mercy, and there my house will be rebuilt. And the measuring line will be stretched out over Jerusalem,’ declares the LORD Almighty.
17 Roep nog, zeggende: Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Mijn steden zullen nog uitgespreid worden vanwege het goede; want de HEERE zal Sion nog troosten, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen.
17 “Proclaim further: This is what the LORD Almighty says: ‘My towns will again overflow with prosperity, and the LORD will again comfort Zion and choose Jerusalem.’ ”
18 En ik hief mijn ogen op, en zag; en ziet, er waren vier hoornen.
18 Then I looked up, and there before me were four horns.
19 En ik zeide tot den Engel, Die met mij sprak: Wat zijn deze? En Hij zeide tot mij: Dat zijn de hoornen, welke Juda, Israel en Jeruzalem verstrooid hebben.
19 I asked the angel who was speaking to me, “What are these?” He answered me, “These are the horns that scattered Judah, Israel and Jerusalem.”
20 En de HEERE toonde mij vier smeden.
20 Then the LORD showed me four craftsmen.
21 Toen zeide ik: Wat komen die maken? En Hij sprak, zeggende: Dat zijn de hoornen, die Juda verstrooid hebben, zodat niemand zijn hoofd ophief; maar deze zijn gekomen om die te verschrikken, om de hoornen der heidenen neder te werpen, welke den hoorn verheven hebben tegen het land van Juda, om dat te verstrooien.
21 I asked, “What are these coming to do?” He answered, “These are the horns that scattered Judah so that no one could raise their head, but the craftsmen have come to terrify them and throw down these horns of the nations who lifted up their horns against the land of Judah to scatter its people.”
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.
Scripture quoted by permission.  Quotations designated (NIV) are from THE HOLY BIBLE: NEW INTERNATIONAL VERSION®.  NIV®.  Copyright © 1973, 1978, 1984, 2011 by Biblica.  All rights reserved worldwide.