1 Koningen 2:1-7

1 Als nu de dagen van David nabij waren, dat hij sterven zou, zo gebood hij zijn zoon Salomo, zeggende:
2 Ik ga heen in den weg der ganse aarde, zo wees sterk, en wees een man.
3 En neem waar de wacht des HEEREN, uws Gods, om te wandelen in Zijn wegen, om te onderhouden Zijn inzettingen, en Zijn geboden, en Zijn rechten, en Zijn getuigenissen, gelijk geschreven is in de wet van Mozes; opdat gij verstandelijk handelt in al wat gij doen zult, en al waarheen gij u wenden zult;
4 Opdat de HEERE bevestige Zijn woord, dat Hij over mij gesproken heeft, zeggende: Indien uw zonen hun weg bewaren, om voor Mijn aangezicht trouwelijk, met hun ganse hart en met hun ganse ziel te wandelen, zo zal geen man, zeide Hij, u afgesneden worden van den troon Israels.
5 Zo weet gij ook, wat Joab, de zoon van Zeruja, mij gedaan heeft, en wat hij gedaan heeft aan de twee krijgsoversten van Israel, Abner, den zoon van Ner, en Amasa, den zoon van Jether, dien hij gedood heeft, en heeft krijgsbloed vergoten in vrede; en hij heeft krijgsbloed gedaan aan zijn gordel, die aan zijn lendenen was, en aan zijn schoenen, die aan zijn voeten waren.
6 Doe dan naar uw wijsheid, dat gij zijn grauwe haar niet met vrede in het graf laat dalen.
7 Maar aan de zonen van Barzillai, den Gileadiet, zult gij weldadigheid bewijzen, en zij zullen zijn onder degenen, die aan uw tafel eten; want alzo naderden zij tot mij, als ik vluchtte voor het aangezicht van uw broeder Absalom.

1 Koningen 2:1-7 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO FIRST KING 2

This chapter gives an account of the charge David gave to his son Solomon, a little before his death, to walk in the ways of the Lord, 1Ki 2:1-4; and of some instructions delivered to him concerning some particular persons he should either show favour to, or execute justice on, 1Ki 2:5-9; and the next account in it is concerning his death and burial, and the years of his reign, 1Ki 2:10,11; after which it relates an address of Bathsheba to Solomon in favour of Adonijah, which was refused, and the issue of it was his death, 1Ki 2:12-25; and the deposition of Abiathar from the priesthood, 1Ki 2:26,27; and the putting of Joab to death for his treason and murders, 1Ki 2:28-34; in whose post Benaiah was put, as Zadok was in the place of Abiathar, 1Ki 2:35; and lastly the confinement of Shimei in Jerusalem, who had cursed David, 1Ki 2:36-38; who upon transgressing the orders given him was put to death, 1Ki 2:39-46.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.