1 Kronieken 9:1-10

1 En gans Israel werd in geslachtsregisters geteld, en ziet, zij zijn geschreven in het boek der koningen van Israel. En die van Juda waren weggevoerd naar Babel, om hunner overtredingen wil.
2 De eerste inwoners nu, die in hun bezitting, in hun steden kwamen, waren de Israelieten, de priesters, de Levieten, en de Nethinim.
3 Maar te Jeruzalem woonden van de kinderen van Juda, en van de kinderen van Benjamin, en van de kinderen van Efraim en Manasse;
4 Uthai, de zoon van Ammihud, den zoon van Omri, den zoon van Imri, den zoon van Bani, van de kinderen van Perez, den zoon van Juda.
5 En van de Silonieten was Asaja, de eerstgeborene, en zijn kinderen.
6 En van de kinderen van Zerah was Jeuel, en van hun broederen waren zeshonderd en negentig.
7 En van de kinderen van Benjamin waren Sallu, de zoon van Mesullam, den zoon van Hodavja, den zoon van Hassenua;
8 En Jibnea, de zoon van Jeroham, en Ela, de zoon van Uzzi, den zoon van Michri; en Mesullam, de zoon van Sefatja, den zoon van Reuel, den zoon van Jibnija;
9 En hun broederen naar hun geslachten, negenhonderd zes en vijftig; al deze mannen waren hoofden der vaderen in de huizen hunner vaderen.
10 Van de priesteren nu, Jedaja, en Jojarib, en Jachin,

1 Kronieken 9:1-10 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO 1 CHRONICLES 9

The genealogies of the several tribes being given, according as they were written in the books of the kings of Israel, 1Ch 9:1, an account follows of those who first settled in Jerusalem after their return from the Babylonish captivity; of the Israelites, 1Ch 9:2-9, of the priests, 1Ch 9:10-13 of the Levites, and of the charge and offices of several of the priests and Levites, 1Ch 9:14-34, and the chapter is concluded with a repetition of the genealogy of the ancestors and posterity of Saul king of Israel, 1Ch 9:35-44.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.