2 Koningen 11:3-13

3 En hij was met haar verstoken in het huis des HEEREN zes jaren; en Athalia regeerde over het land.
4 In het zevende jaar nu zond Jojada, en nam de oversten van honderd met de hoofdmannen, en met de trawanten, en hij bracht hen tot zich, in het huis des HEEREN; en hij maakte een verbond met hen, en hij beedigde hen in het huis des HEEREN, en hij toonde hun den zoon des konings.
5 En hij gebood hun, zeggende: Dit is de zaak, die gij doen zult: een derde deel van u, die op den sabbat ingaan, zullen de wacht waarnemen van het huis des konings;
6 En een derde deel zal zijn aan de poort Sur; en een derde deel aan de poort achter de trawanten; zo zult gij waarnemen de wacht van dit huis, tegen inbreking.
7 En de twee delen van ulieden, allen, die op den sabbat uitgaan, zullen de wacht van het huis des HEEREN waarnemen bij den koning.
8 En gij zult den koning rondom omsingelen, een ieder met zijn wapenen in zijn hand, en hij, die tussen de ordeningen intreedt, zal gedood worden; en zijt gij bij den koning, als hij uitgaat, en als hij inkomt.
9 De oversten dan van honderd deden naar al wat de priester Jojada geboden had, en namen ieder zijn mannen, die op den sabbat ingingen, met degenen, die op den sabbat uitgingen; en zij kwamen tot den priester Jojada.
10 En de priester gaf aan de oversten van honderd de spiesen en de schilden, die van den koning David geweest waren, die in het huis des HEEREN geweest waren.
11 En de trawanten stonden, ieder met zijn wapenen in zijn hand, van de rechterzijde van het huis, tot de linkerzijde van het huis, naar het altaar en naar het huis toe, bij den koning rondom.
12 Daarna bracht hij des konings zoon voor, en zette hem de kroon op, en gaf hem de getuigenis; en zij maakten hem koning, en zalfden hem; daartoe klapten zij met de handen, en zeiden: De koning leve!
13 Toen Athalia hoorde de stem der trawanten en des volks, zo kwam zij tot het volk in het huis des HEEREN.

2 Koningen 11:3-13 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO 2 KINGS 11

This chapter relates how that Joash the son of Ahaziah, king of Judah, being hid and preserved, when his grandmother murdered all the seed royal, after six years was produced, 2Ki 11:1-3, when Jehoiada the priest set a sufficient guard about him, and the king's house, and anointed him king, 2Ki 11:4-12, and Athaliah his grandmother, who had reigned six years, was put to death by the order of the priest, 2Ki 10:13-16, and then a covenant was made between the Lord, and the king, and the people, and between the king and the people; and he was placed on the throne, to the satisfaction of the people, and the quiet thereof, 2Ki 10:17-21.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.