2 Koningen 12:1-7

1 In het zevende jaar van Jehu werd Joas koning, en regeerde veertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja van Ber-seba.
2 En Joas deed dat recht was in de ogen des HEEREN, al zijn dagen, in dewelke de priester Jojada hem onderwees.
3 Alleenlijk werden de hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten.
4 En Joas zeide tot de priesteren: Al het geld der geheiligde dingen, dat gebracht zal worden in het huis des HEEREN, te weten het geld desgenen, die overgaat tot de getelden, het geld van een ieder der personen naar zijn schatting, en al het geld, dat in ieders hart komt, om dat te brengen in het huis des HEEREN,
5 Zullen de priesters tot zich nemen, een ieder van zijn bekende; en zij zullen de breuken van het huis verbeteren, naar alles wat er voor breuk bevonden zal worden.
6 Maar het geschiedde in het drie en twintigste jaar van den koning Joas, dat de priesters de breuken van het huis niet gebeterd hadden.
7 Toen riep de koning Joas den priester Jojada en de andere priesteren, en zeide tot hen: Waarom betert gijlieden niet de breuken van het huis? Nu dan, neemt geen geld van uw bekenden, dat gij het zoudt geven voor de breuken van het huis.

2 Koningen 12:1-7 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO 2 KINGS 12

In this chapter some account is given of the reign of Jehoash, that it was long, and the beginning of it good, during the life of Jehoiada, 2Ki 12:1-3 how urgent he was to have the temple repaired, and what methods were taken for that purpose, 2Ki 12:4-16, how meanly, as well as impiously, he behaved, when the king of Syria was about to come up to Jerusalem and besiege it, 2Ki 12:17,18, and the chapter is closed with an account of his death, and the manner of it, 2Ki 12:19-21.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.