2 Koningen 13:15-25

15 En Elisa zeide tot hem: Neem een boog en pijlen. En hij nam tot zich een boog en pijlen.
16 En hij zeide tot den koning van Israel: Leg uw hand aan den boog, en hij leide zijn hand daaraan; en Elisa leide zijn handen op des konings handen.
17 En hij zeide: Doe het venster open tegen het oosten. En hij deed het open. Toen zeide Elisa: Schiet. En hij schoot. En hij zeide: Het is een pijl der verlossing des HEEREN, en een pijl der verlossing tegen de Syriers; want gij zult de Syriers slaan in Afek, tot verdoens toe.
18 Daarna zeide hij: Neem de pijlen. En hij nam ze. Toen zeide hij tot den koning van Israel: Sla tegen de aarde. En hij sloeg driemaal; daarna stond hij stil.
19 Toen werd de man Gods zeer toornig op hem, en zeide: Gij zoudt vijfmaal of zesmaal geslagen hebben; dan zoudt gij de Syriers tot verdoens toe geslagen hebben; doch nu zult gij de Syriers driemaal slaan.
20 Daarna stierf Elisa, en zij begroeven hem. De benden nu der Moabieten kwamen in het land met het ingaan des jaars.
21 En het geschiedde, als zij een man begroeven, dat zij, ziet, een bende zagen; zo wierpen zij den man in het graf van Elisa; en toen de man daarin kwam, en het gebeente van Elisa aanroerde, werd hij levend, en rees op zijn voeten.
22 Hazael nu, de koning van Syrie, verdrukte Israel, al de dagen van Joahaz.
23 Doch de HEERE was hun genadig, en ontfermde Zich hunner, en wendde Zich tot hen, om Zijns verbonds wil met Abraham, Izak en Jakob; en Hij wilde hen niet verderven, en heeft hen niet verworpen van Zijn aangezicht, tot nu toe.
24 En Hazael, de koning van Syrie, stierf, en zijn zoon Benhadad werd koning in zijn plaats.
25 Joas nu, de zoon van Joahaz, nam de steden weder in, uit de hand van Benhadad, den zoon van Hazael, die hij uit de hand van Joahaz, zijn vader, met krijg genomen had; Joas sloeg hem driemaal, en bracht de steden aan Israel weder.

2 Koningen 13:15-25 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO 2 KINGS 13

This chapter gives an account of the wicked reign of Jehoahaz son of Jehu king of Israel, and of the low estate he was brought into by the Syrians, 2Ki 13:1-9, and of the reign of his son Joash, 2Ki 13:10-13, and of the sickness and death of Elisha; of the visit Joash made him in his sickness; and of his prediction of the king's success against the Syrians; and of the reviving of a dead man cast into the prophet's sepulchre, 2Ki 13:14-21 and of the success of Joash against the Syrians, according to the prediction of the prophet, 2Ki 13:22-25.

\\of Judah\\ The same year he was so zealous and busy in repairing the temple, 2Ki 12:6,

\\Jehoahaz the son of Jehu began to reign over Israel in Samaria\\; whereas Joash began to reign in the seventh year of Jehu, and Jehu reigned but twenty eight years, 2Ki 10:36, and 2Ki 12:1, this could be but the twenty first of Joash; to reconcile which it must be observed, that it was at the beginning of the seventh year of Jehu that Joash began to reign, and at the beginning of the twenty third of Joash that Jehoahaz began to reign, as the Jewish commentators observe:

\\and reigned seventeen years\\; the two last of which were in common with his son, as Junius, see 2Ki 13:10 17831-941219-2104-2Ki13.2

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.