2 Kronieken 28:6-16

6 Want Pekah, de zoon van Remalia, sloeg in Juda honderd en twintig duizend dood op een dag, allen strijdbare mannen, omdat zij den HEERE, den God hunner vaderen, verlaten hadden.
7 En Zichri, een geweldig man van Efraim, sloeg Maaseja, den zoon des konings, dood, en Azirkam, den huisoverste, mitsgaders Elkana, den tweede na den koning.
8 En de kinderen Israels voerden van hun broederen gevankelijk weg tweehonderd duizend, vrouwen, zonen en dochteren, en plunderden ook veel roofs van hen; en zij brachten den roof te Samaria.
9 Aldaar nu was een profeet des HEEREN, wiens naam was Oded; die ging uit, het heir tegen, dat naar Samaria kwam, en zeide tot hen: Ziet, door de grimmigheid des HEEREN, des Gods uwer vaderen, over Juda, heeft Hij hen in uw hand gegeven, en gij hebt hen doodgeslagen in toornigheid, die tot aan den hemel raakt.
10 Daartoe denkt gij nu de kinderen van Juda en Jeruzalem u tot slaven en slavinnen te onderwerpen; zijt gij het niet alleenlijk? Bij ulieden zijn schulden tegen den HEERE, uw God.
11 Nu dan, hoort mij, en brengt de gevangenen weder, die gij van uw broederen gevankelijk weggevoerd hebt; want de hitte van des HEEREN toorn is over u.
12 Toen maakten zich mannen op van de hoofden der kinderen van Efraim, Azaria, de zoon van Johanan, Berechja, de zoon van Mesillemoth en Jehizkia, de zoon van Sallum, en Amasa, de zoon van Hadlai, tegen degenen, die uit het heir kwamen.
13 En zij zeiden tot hen: Gij zult deze gevangenen hier niet inbrengen, tot een schuld over ons tegen den HEERE; denkt gijlieden toe te doen tot onze zonden en tot onze schulden, hoewel wij vele schulden hebben, en de hitte des toorns over Israel is?
14 Toen lieten de toegerusten de gevangenen en de roof voor het aangezicht der oversten en der ganse gemeente.
15 De mannen nu, die met namen uitgedrukt zijn, maakten zich op, en grepen de gevangenen, en kleedden van den roof al hun naakten; en zij kleedden hen, en schoeiden hen, en spijsden hen, en drenkten hen, en zalfden hen, en voerden ze op ezelen, allen die zwak waren, en brachten hen te Jericho, de Palmstad, bij hun broederen; daarna keerden zij weder naar Samaria.
16 Ter zelfder tijd zond de koning Achaz tot de koningen van Assyrie, dat zij hem helpen zouden.

2 Kronieken 28:6-16 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO 2 CHRONICLES 28

This chapter contains the reign of Ahaz, and gives an account of the idolatry he was guilty of, 2Ch 28:1-4, what calamities came upon him and his people, being delivered up into the hands of the kings of Syria and Israel, who slew many, and carried others captives, 2Ch 28:5-8, though they that were taken captive by Israel, at the admonition of a prophet, were sent back again, 2Ch 28:9-15, how also he was distressed by the Edomites and Philistines, and not helped by the king of Assyria, he sent for and made presents to, 2Ch 28:16-21 and yet went into more and greater idolatries, 2Ch 28:22-25, and the chapter is concluded with his death and burial, 2Ch 28:26,27.

These verses are much the same with 2Ki 16:2-4, only in 2Ch 28:2 it is said,

\\he made also molten images for Baalim\\; the several Baals or idols of the nations round about, as well as served Jeroboam's calves; see Jud 2:11, and he is said in 2Ch 28:3,

\\to burn incense in the valley of the son of Hinnom\\; to Molech, the god of the Ammonites, who was worshipped there. \\See Gill on "2Ki 16:2"\\ \\See Gill on "2Ki 16:3"\\ \\See Gill on "2Ki 16:4"\\ 19724-950128-0841-2Ch28.2

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.