2 Kronieken 35:17-27

17 En de kinderen Israels, die er gevonden werden, hielden het pascha ter zelfder tijd, en het feest der ongezuurde broden, zeven dagen.
18 Daar was ook geen pascha als dat in Israel gehouden, van de dagen van Samuel, den profeet, af; en geen koningen van Israel hadden zulk een pascha gehouden, gelijk dat Josia hield met de priesters en de Levieten, en gans Juda en Israel, dat er gevonden werd, en de inwoners van Jeruzalem.
19 In het achttiende jaar van het koninkrijk van Josia, werd dit pascha gehouden.
20 Na dit alles, toen Josia het huis toebereid had, toog Necho, de koning van Egypte, op, om te krijgen tegen Karchemis, aan den Frath; en Josia toog uit hem tegemoet.
21 Toen zond hij boden tot hem, zeggende: Wat heb ik met u te doen, gij, koning van Juda? Wat u aangaat, ik ben heden tegen u niet, maar tegen een huis, dat oorlog voert tegen mij; en God heeft gezegd, dat ik mij haasten zou; houd u af van God, Die met mij is, opdat Hij u niet verderve.
22 Doch Josia keerde zijn aangezicht niet van hem; maar hij verstelde zich, om tegen hem te strijden, en hoorde niet naar de woorden van Necho uit den mond van God; maar hij kwam om te strijden in het dal Megiddo.
23 En de schutters schoten den koning Josia. Toen zeide de koning tot zijn knechten: Voert mij weg, want ik ben zeer gewond.
24 En zijn knechten namen hem weg van den wagen, en voerden hem op den tweeden wagen, dien hij had, en brachten hem te Jeruzalem; en hij stierf, en werd begraven in de graven zijner vaderen; en gans Juda en Jeruzalem bedreven rouw over Josia.
25 En Jeremia maakte een klaaglied over Josia; desgelijks alle zangers en zangeressen spraken in hun klaagliederen van Josia, tot op dezen dag; want zij gaven ze tot een inzetting in Israel; en ziet, zij zijn geschreven in de klaagliederen.
26 Het overige nu der geschiedenissen van Josia, en zijn goeddadigheden, naar dat geschreven is in de wet des HEEREN;
27 Zijn geschiedenissen dan, de eerste en de laatste, ziet, die zijn geschreven in het boek der koningen van Israel en van Juda.

2 Kronieken 35:17-27 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO 2 CHRONICLES 35

In this chapter we have an account of the keeping of the passover and its preparation, for which the priests and Levites were ordered to prepare, and to which Josiah, and his princes, gave liberally, and such an one was kept as had not been for ages past, 2Ch 35:1-19, and of Josiah's rash engagement in battle with the king of Egypt, in which he was slain, 2Ch 35:20-23 and of the great lamentations that were made for him, 2Ch 35:24-27.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.