Deuteronomium 2:7-17

7 Want de HEERE, uw God, heeft u gezegend in al het werk uwer hand; Hij kent uw wandelen door deze zo grote woestijn; deze veertig jaren is de HEERE, uw God, met u geweest; geen ding heeft u ontbroken.
8 Als wij nu doorgetrokken waren van onze broederen, de kinderen van Ezau, die in Seir woonden, van den weg des vlakken velds, van Elath, en van Ezeon-Geber, zo keerden wij ons, en doortogen den weg der woestijn van Moab.
9 Toen sprak de HEERE tot mij: Beangstig Moab niet, en meng u niet met hen in den strijd; want Ik zal u geen erfenis van hun land geven, dewijl Ik aan Lots kinderen Ar ter erfenis gegeven heb.
10 De Emieten woonden te voren daarin, een groot, en menigvuldig, en lang volk, gelijk de Enakieten.
11 Dezen werden ook voor reuzen gehouden, als de Enakieten; en de Moabieten noemden hen Emieten.
12 Ook woonden de Horieten te voren in Seir; maar de kinderen van Ezau verdreven hen uit de bezitting en verdelgden hen van hun aangezicht, en hebben in hunlieder plaats gewoond; gelijk als Israel gedaan heeft aan het land zijner erfenis, hetwelk de HEERE hun gegeven heeft.
13 Nu, maakt u op, en trekt over de beek Zered. Alzo trokken wij over de beek Zered.
14 De dagen nu, die wij gewandeld hebben van Kades-Barnea, totdat wij over de beek Zered getogen zijn, waren acht en dertig jaren; totdat het ganse geslacht der krijgslieden uit het midden der heirlegers verteerd was, gelijk de HEERE hun gezworen had.
15 Zo was ook de hand des HEEREN tegen hen, om hen uit het midden des heirlegers te verslaan, totdat zij verteerd waren.
16 En het geschiedde, als al de krijgslieden verteerd waren, uit het midden des heirlegers wegstervende,
17 Dat de HEERE tot mij sprak, zeggende:

Deuteronomium 2:7-17 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO DEUTERONOMY 2

In this chapter Moses goes on with his account of the affairs of the people of Israel, and what befell them, how they turned into the wilderness again; but passes over in silence their travels there, till they came to Mount Self, where having been some time they were bid to depart, De 2:1-3, and were directed not to meddle with the Edomites, or take anything from them, but pay them for what they should have of them, since they lacked not, De 2:4-8, nor to distress the Moabites, of whose country, as formerly inhabited, and also of Edom, some account is given, De 2:9-12, when they were bid to go over the brook Zered, to which from their coming from Kadeshbarnea was the space of thirty eight years, in which time the former generation was consumed, De 2:13-16 and now passing along the borders of Moab, they were ordered not to meddle with nor distress the children of Ammon, of whose land also, and the former inhabitants of it, an account is given, De 2:17-23, then passing over the river Arnon, they are bid to fight with Sihon king of the Amorites, and possess his land, De 2:24,25 to whom they sent messengers, desiring leave to pass through his land, and to furnish them with provisions for their money, as the Edomites and Moabites had done, De 2:26-29 but he refusing, this gave them an opportunity to attack him, in which they succeeded, slew him and his people, and took possession of his country, De 2:30-37.

Related Articles

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.