Deuteronomium 31:2-12

2 En zeide tot hen: Ik ben heden honderd en twintig jaren oud; ik zal niet meer kunnen uitgaan en ingaan; daartoe heeft de HEERE tot mij gezegd: Gij zult over deze Jordaan niet gaan.
3 De HEERE, uw God, Die zal voor uw aangezicht overgaan; Die zal deze volken van voor uw aangezicht verdelgen, dat gij hen erfelijk bezit. Jozua zal voor uw aangezicht overgaan, gelijk als de HEERE gesproken heeft.
4 En de HEERE zal hun doen, gelijk als Hij aan Sihon en Og, koningen der Amorieten, en aan hun land, gedaan heeft, die Hij verdelgd heeft.
5 Wanneer hen nu de HEERE voor uw aangezicht zal gegeven hebben, dan zult gij hun doen naar alle gebod, dat ik ulieden geboden heb.
6 Weest sterk en hebt goeden moed, en vreest niet, en verschrikt niet voor hun aangezicht; want het is de HEERE, uw God, Die met u gaat; Hij zal u niet begeven, noch u verlaten.
7 En Mozes riep Jozua, en zeide tot hem voor de ogen van gans Israel: Wees sterk en heb goeden moed, want gij zult met dit volk ingaan in het land dat de HEERE hun vaderen gezworen heeft, hun te zullen geven; en gij zult het hun doen erven.
8 De HEERE nu is Degene, Die voor uw aangezicht gaat; Die zal met u zijn; Hij zal u niet begeven, noch u verlaten; vrees niet, en ontzet u niet.
9 En Mozes schreef deze wet, en gaf ze aan de priesteren, de zonen van Levi, die de ark des verbonds des HEEREN droegen, en aan alle oudsten van Israel.
10 En Mozes gebood hun, zeggende: Ten einde van zeven jaren, op den gezetten tijd van het jaar der vrijlating, op het feest der loofhutten.
11 Als gans Israel zal komen, om te verschijnen voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, in de plaats, die Hij zal verkoren hebben, zult gij deze wet voor gans Israel uitroepen, voor hun oren;
12 Vergadert het volk, de mannen, en de vrouwen, en de kinderen, en uw vreemdelingen, die in uw poorten zijn; opdat zij horen, en opdat zij leren, en vrezen den HEERE, uw God, en waarnemen te doen alle woorden dezer wet.

Images for Deuteronomium 31:2-12

Deuteronomium 31:2-12 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO DEUTERONOMY 31

Moses being old, and knowing he should quickly die, and must not go over Jordan with the people of Israel, acquaints them with it, and encourages them and Joshua to go over notwithstanding, and not be afraid of their enemies, since the Lord would go with them, and deliver them into their hands, De 31:1-8; and having written the law, he delivered it to the priests, and ordered that it should be read at the end of every seven years before all the people, that they and theirs might learn it, and fear the Lord, De 31:9-13; and whereas the death of Moses was very near, and the Lord foreseeing the people would quickly fall into idolatry, which would bring great calamities upon them, he directed Moses to write a song, which should be a witness for him, and against them, in ages to come; which Moses accordingly did, De 31:14-22; and Moses having given a charge to Joshua, and finished the writing of the law in a book, gave it to the Levites to put it in the side of the ark, De 31:23-27; and then ordered the chief of the tribes to be gathered together, that he might deliver the song, which by the direction and under the inspiration of God he had written, De 31:28-30; which song is recorded in De 32:1-43.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.