Deuteronomium 5:6-16

6 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb.
7 Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
8 Gij zult u geen gesneden beeld maken, noch enige gelijkenis, van hetgeen boven in den hemel, of onder op de aarde is; of in het water onder de aarde is;
9 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE, uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, en aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten;
10 En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden.
11 Gij zult den Naam des HEEREN, uws Gods, niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden dengene, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt.
12 Onderhoudt den sabbatdag, dat gij dien heiligt; gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft.
13 Zes dagen zult gij arbeiden, en al uw werk doen;
14 Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN, uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw os, noch uw ezel, noch enig van uw vee, noch de vreemdeling, die in uw poorten is; opdat uw dienstknecht, en uw dienstmaagd ruste, gelijk als gij.
15 Want gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt, en dat de HEERE, uw God, u van daar heeft uitgeleid door een sterke hand en een uitgestrekten arm; daarom heeft u de HEERE, uw God, geboden, dat gij den sabbatdag houden zult.
16 Eert uw vader, en uw moeder, gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden, en opdat het u welga in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal.

Deuteronomium 5:6-16 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO DEUTERONOMY 5

In this chapter Moses, after a short preface, De 5:1-5, repeats the law of the decalogue, or ten commands, with some little variation, De 5:6-21, and then reminds the Israelites of the terrible manner in which it was delivered to them, De 5:22,23 which put them upon making a request that Moses might be a mediator between God and them, and hear what the Lord had to say, and report it to them; to which they promised obedience, De 5:24-27 and which being agreeable to the Lord was granted, De 5:28-31, and this laid them under a greater obligation to observe the commands of God, and keep them, De 5:32,33.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.