Deuteronomium 7:15-25

15 En de HEERE zal alle krankheid van u afweren, en Hij zal u geen van de kwade ziekten der Egyptenaren, die gij kent, opleggen, maar zal ze leggen op allen, die u haten.
16 Gij zult dan al die volken verteren, die de HEERE, uw God, u geven zal; uw oog zal hen niet verschonen, en gij zult hun goden niet dienen; want dat zoude u een strik zijn.
17 Zo gij in uw hart zeidet: Deze volken zijn meerder dan ik; hoe zou ik hen uit de bezitting kunnen verdrijven?
18 Vreest niet voor hen; gedenkt steeds, wat de HEERE, uw God, aan Farao en aan alle Egyptenaren gedaan heeft;
19 De grote verzoekingen, die uw ogen gezien hebben, en de tekenen, en de wonderen, en de sterke hand, en den uitgestrekten arm, door welken u de HEERE uw God, heeft uitgevoerd; alzo zal de HEERE, uw God, doen aan alle volken, voor welker aangezicht gij vreest.
20 Daartoe zal de HEERE, uw God, ook horzelen onder hen zenden; totdat zij omkomen, die overgebleven, en voor uw aangezicht verborgen zijn.
21 Ontzet u niet voor hunlieder aangezicht; want de HEERE, uw God, is in het midden van u, een groot en vreselijk God.
22 En de HEERE, uw God, zal deze volken voor uw aangezicht allengskens uitwerpen; haastelijk zult gij hen niet mogen te niet doen, opdat het wild des velds niet tegen u vermenigvuldige.
23 En de HEERE zal hen geven voor uw aangezicht, en Hij zal hen verschrikken met grote verschrikking, totdat zij verdelgd worden.
24 Ook zal Hij hun koningen in uw hand geven, dat gij hun naam van onder den hemel te niet doet; geen man zal voor uw aangezicht bestaan, totdat gij hen zult hebben verdelgd.
25 De gesneden beelden van hun goden zult gij met vuur verbranden; het zilver en goud, dat daaraan is, zult gij niet begeren, noch voor u nemen, opdat gij daardoor niet verstrikt wordt; want dat is den HEERE, uw God, een gruwel.

Deuteronomium 7:15-25 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO DEUTERONOMY 7

In this chapter the Israelites are exhorted to destroy the seven nations of the land of Canaan, when they entered into it, and to make no alliances with them of any kind, nor suffer any remains of idolatry to continue, De 7:1-5 to observe which, and other commands of God, they are urged from the consideration of their being freely chosen of God above all other people, and of their being redeemed out of the house of bondage, and of the Lord's being a covenant keeping God to them, De 7:6-11 and it is promised them, for their further encouragement to keep the commands of God, that they should have an increase of all temporal good things, and no evils and calamities should come upon them, De 6:12-16, and, lest they should be disheartened at the numbers and might of their enemies, they are put in mind of what God had done for them in Egypt, and of what he had promised to do for them now, De 7:17-20 and they are assured that the nations should be cast out before them by little and little, until they were utterly destroyed, De 7:21-24 and the chapter is concluded with an exhortation to destroy their images, and not admit anything of that sort to be brought into their houses, De 7:25,26.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.