Esther 4:3-13

3 En in alle en een ieder landschap en plaats, waar het woord des konings en zijn wet aankwam, was een grote rouw onder de Joden, met vasten, en geween, en misbaar; vele lagen in zakken en as.
4 Toen kwamen Esthers jonge dochters en haar kamerlingen, en zij gaven het haar te kennen; en het deed de koningin zeer wee; en zij zond klederen om Mordechai aan te doen, en zijn zak van hem af te doen; maar hij nam ze niet aan.
5 Toen riep Esther Hatach, een van de kamerlingen des konings, welke hij voor haar gesteld had, en zij gaf hem bevel aan Mordechai, om te weten wat dit, en waarom dit ware.
6 Als Hatach uitging tot Mordechai, op de straat der stad, die voor de poort des konings was,
7 Zo gaf Mordechai hem te kennen al wat hem wedervaren was, en de verklaring van het zilver, hetwelk Haman gezegd had te zullen wegen in de schatten des konings, voor de Joden, om deszelve om te brengen.
8 En hij gaf hem het afschrift der geschrevene wet, die te Susan gegeven was, om hen te verdelgen, dat hij het Esther liet zien, en haar te kennen gaf, en haar gebood, dat zij tot den koning ging, om hem te smeken, en van hem te verzoeken voor haar volk.
9 Hatach nu kwam, en gaf Esther de woorden van Mordechai te kennen.
10 Toen zeide Esther tot Hatach, en gaf hem bevel aan Mordechai:
11 Alle knechten des konings, en het volk, der landschappen des konings, weten wel dat al wie tot den koning ingaat, in het binnenste voorhof, die niet geroepen is, hij zij man of vrouw, zijn enig vonnis zij, dat men hem dode, tenzij dat de koning den gouden scepter hem toereike, opdat hij levend blijve; ik nu ben deze dertig dagen niet geroepen om tot den koning in te komen.
12 En zij gaven de woorden van Esther aan Mordechai te kennen.
13 Zo zeide Mordechai, dat men Esther wederom zeggen zou: Beeld u niet in, in uw ziel, dat gij zult ontkomen in het huis des konings, meer dan al de andere Joden.

Esther 4:3-13 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO ESTHER 4

This chapter relates the mourning of Mordecai, and of the Jews in every province, on account of the edict to destroy them, Es 4:1-3, the information Esther had of it, and what passed between her and Mordecai, through Hatach, a chamberlain, by whom he put her upon making a request to the king in their favour, Es 4:4-8, to which she at first objected, because of a law in Persia which forbids any to come to the king unless called, Es 4:9-12, but being pressed to it by Mordecai, she agreed, and ordered a general fast among the Jews, Es 4:13-17.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.