Exodus 11:5-10

5 En alle eerstgeborenen in Egypteland zullen sterven, van Farao's eerstgeborene af, die op zijn troon zitten zou, tot den eerstgeborene der dienstmaagd, die achter de molen is, en alle eerstgeborenen van het vee.
6 En er zal een groot geschrei zijn in het ganse Egypteland, desgelijks nooit geweest is, en desgelijks niet meer wezen zal.
7 Maar bij alle kinderen Israels zal niet een hond zijn tong verroeren, van de mensen af tot de beesten toe; opdat gijlieden weet, dat de HEERE tussen de Egyptenaren en tussen de Israelieten een afzondering maakt.
8 Dan zullen al deze uw knechten tot mij afkomen, en zich voor mij neigen, zeggende: Trek uit, gij en al het volk, dat uw voetstappen volgt; en daarna zal ik uitgaan. En hij ging uit van Farao in hitte des toorns.
9 De HEERE dan had tot Mozes gesproken: Farao zal naar ulieden niet horen, opdat Mijn wonderen in Egypteland vermenigvuldigd worden.
10 En Mozes en Aaron hebben al deze wonderen gedaan voor Farao's aangezicht; doch de HEERE verhardde Farao's hart, dat hij de kinderen Israels uit zijn land niet trekken liet.

Exodus 11:5-10 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EXODUS 11

Moses having an intimation from the Lord that one plague more would be brought on Pharaoh, and then he would let Israel go, when they should borrow of their neighbours jewels of gold and silver, the people being in great favour with the Egyptians, Ex 11:1-3, he declares to Pharaoh, before he went out of his presence, the slaying of all the firstborn in Egypt, which would issue in the dismission of Israel, and then he went out from him in great anger, Ex 11:4-8, but still Pharaoh would not hearken, and his heart was hardened, and he refused again to let Israel go, Ex 10:9,10.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.