Exodus 3:17-22

17 Daarom heb Ik gezegd: Ik zal ulieden uit de verdrukking van Egypte opvoeren, tot het land der Kanaanieten, en der Hethieten, en der Amorieten, en der Ferezieten, en der Hevieten, en der Jebusieten; tot het land, vloeiende van melk en honig.
18 En zij zullen uw stem horen; en gij zult gaan, gij en de oudsten van Israel, tot den koning van Egypte, en gijlieden zult tot hem zeggen: De HEERE, de God der Hebreen, is ons ontmoet; zo laat ons nu toch gaan den weg van drie dagen in de woestijn, opdat wij den HEERE, onzen God, offeren!
19 Doch Ik weet, dat de koning van Egypte ulieden niet zal laten gaan, ook niet door een sterke hand.
20 Want Ik zal Mijn hand uitstrekken, en Egypte slaan met al Mijn wonderen, die Ik in het midden van hetzelve doen zal; daarna zal hij ulieden laten vertrekken.
21 En Ik zal dit volk genade geven in de ogen der Egyptenaren; en het zal geschieden, wanneer gijlieden uitgaan zult, zo zult gij niet ledig uitgaan.
22 Maar elke vrouw zal van haar naburin, en van de waardin haars huizes, eisen zilveren vaten, en gouden vaten, en klederen; die zult gijlieden op uw zonen, en op uw dochteren leggen, en gij zult Egypte beroven.

Exodus 3:17-22 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EXODUS 2

In this chapter we are informed how that the Lord appeared to Moses in a bush on fire, but not consumed, Ex 3:1-6, declared unto him that he had seen and observed the afflictions of the children of Israel, and was determined to deliver them, Ex 3:7-9, that he gave him a call to be the deliverer of them, answered his objections to it, and instructed him what he should say, both to the elders of Israel and to Pharaoh, Ex 3:10-18, and assured him, that though at first Pharaoh would refuse to let them go, yet after many miracles wrought, he would be willing to dismiss them, when they should depart with great substance, Ex 3:19-22.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.