Ezechiël 34:3-13

3 Gij eet het vette, en bekleedt u met de wol, gij slacht het gemeste, maar de schapen weidt gij niet.
4 De zwakke sterkt gij niet, en het kranke heelt gij niet, en het gebrokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt gij niet; maar gij heerst over hen met strengheid en met hardigheid.
5 Alzo zijn zij verstrooid, omdat er geen herder is; en zij zijn als het wild gedierte des velds tot spijze geworden, dewijl zij verstrooid waren.
6 Mijn schapen dolen op alle bergen en op allen hogen heuvel, ja, Mijn schapen zijn verstrooid op den gansen aardbodem; en er is niemand, die er naar vraagt, en niemand, die ze zoekt.
7 Daarom, gij herders! hoort des HEEREN woord!
8 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik niet! Omdat Mijn schapen geworden zijn tot een roof, en Mijn schapen al het wild gedierte des velds tot spijze geworden zijn, omdat er geen herder is, en Mijn herders naar Mijn schapen niet vragen; en de herders weiden zichzelven, maar Mijn schapen weiden zij niet;
9 Daarom, gij herders! hoort des HEEREN woord!
10 Alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik wil aan de herders, en zal Mijn schapen van hun hand eisen, en zal ze van het weiden der schapen doen ophouden, zodat de herders zichzelven niet meer zullen weiden; en Ik zal Mijn schapen uit hun mond rukken, zodat zij hun niet meer tot spijze zullen zijn.
11 Want zo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik, ja, Ik zal naar Mijn schapen vragen, en zal ze opzoeken.
12 Gelijk een herder zijn kudde opzoekt, ten dage als hij in het midden zijner verspreide schapen is, alzo zal Ik Mijn schapen opzoeken; en Ik zal ze redden uit al de plaatsen, waarhenen zij verstrooid zijn, ten dage der wolke en der donkerheid.
13 En Ik zal ze uitvoeren van de volken, en zal ze vergaderen uit de landen, en brengen ze in hun land; en Ik zal ze weiden op de bergen Israels, bij de stromen en in alle bewoonbare plaatsen des lands.

Images for Ezechiël 34:3-13

Ezechiël 34:3-13 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EZEKIEL 34

In the former chapter the prophet prophesies against the people of the Jews, both those of the captivity, and those who were not; and here against the shepherds of Israel. This he is bid to do, Eze 34:1,2, whose cruelty to the flock, negligence and unfaithfulness are exposed, Eze 34:3-6, for which reasons they are threatened to be deprived of their office, Eze 34:7-10, and the Lord promises to take the care of the flock upon himself, to seek out his sheep, and feed them, and do every kind office to them, Eze 34:11-16 and then the strong of the flock, that oppressed the weak, are threatened with punishment, Eze 34:17-22 and the promise of the Messiah, as the shepherd of the flock, is made, under whom all prosperity and happiness might be expected, Eze 34:23-31.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.