Genesis 12:4-14

4 En Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken had; en Lot toog met hem; en Abram was vijf en zeventig jaren oud, toen hij uit Haran ging.
5 En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have, die zij verworven hadden, en de zielen, die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit, om te gaan naar het land Kanaan, en zij kwamen in het land Kanaan.
6 En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem, tot aan het eikenbos More; en de Kanaanieten waren toen ter tijd in dat land.
7 Zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide: Aan uw zaad zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar den HEERE, Die hem aldaar verschenen was.
8 En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-El, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-El tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar, en riep den naam des HEEREN aan.
9 Daarna vertrok Abram, gaande en trekkende naar het zuiden.
10 En er was honger in dat land; zo toog Abram af naar Egypte, om daar als een vreemdeling te verkeren, dewijl de honger zwaar was in dat land.
11 En het geschiedde, als hij naderde, om in Egypte te komen, dat hij zeide tot Sarai, zijn huisvrouw: Zie toch, ik weet, dat gij een vrouw zijt, schoon van aangezicht.
12 En het zal geschieden, als u de Egyptenaars zullen zien, zo zullen zij zeggen: Dat is zijn huisvrouw; en zij zullen mij doden, en u in het leven behouden.
13 Zeg toch: Gij zijt mijn zuster; opdat het mij wel ga om u, en mijn ziel om uwentwil leve.
14 En het geschiedde, als Abram in Egypte kwam, dat de Egyptenaars deze vrouw zagen, dat zij zeer schoon was.

Genesis 12:4-14 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 12

In this chapter an account is given of the call of Abram to depart from his own country, with a promise of a divine blessing, Ge 12:1-3 of his obedience to it, Ge 12:4,5 of his journey through the land of Canaan, and of the Lord's appearance to him in it, and his promise of it to his seed, and of Abram's building altars in it, and calling on the name of the Lord, Ge 12:6-9 and of a famine there, which occasioned him to go into Egypt, Ge 12:10 where, through fear of being slain, he desired his wife to call herself his sister, Ge 12:11-13 and she being greatly admired by the Egyptians for her beauty, it went well with Abram for her sake, Ge 12:14-16 but the Egyptians were plagued because of her, who, when they understood she was Abram's wife, sent them both away, and all that belonged to them, Ge 12:17-20.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.