Genesis 20:1-11

1 En Abraham reisde van daar naar het land van het zuiden, en woonde tussen Kades en tussen Sur; en hij verkeerde als vreemdeling te Gerar.
2 Als nu Abraham van Sara, zijn huisvrouw, gezegd had: Zij is mijn zuster, zo zond Abimelech, de koning van Gerar, en nam Sara weg.
3 Maar God kwam tot Abimelech in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Zie, gij zijt dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt; want zij is met een man getrouwd.
4 Doch Abimelech was tot haar niet genaderd; daarom zeide hij: Heere! zult Gij dan ook een rechtvaardig volk doden?
5 Heeft hij zelf mij niet gezegd: Zij is mijn zuster? en zij, ook zij heeft gezegd: Hij is mijn broeder. In oprechtheid mijns harten en in reinheid mijner handen, heb ik dit gedaan.
6 En God zeide tot hem in den droom: Ik heb ook geweten, dat gij dit in oprechtheid uws harten gedaan hebt, en Ik heb u ook belet van tegen Mij te zondigen; daarom heb Ik u niet toegelaten, haar aan te roeren.
7 Zo geef dan nu dezes mans huisvrouw weder; want hij is een profeet, en hij zal voor u bidden, opdat gij leeft; maar zo gij haar niet wedergeeft, weet, dat gij voorzeker sterven zult, gij, en al wat uwes is!
8 Toen stond Abimelech des morgens vroeg op, en riep al zijn knechten, en sprak al deze woorden voor hun oren. En die mannen vreesden zeer.
9 En Abimelech riep Abraham, en zeide tot hem: Wat hebt gij ons gedaan? en wat heb ik tegen u gezondigd, dat gij over mij en over mijn koninkrijk een grote zonde gebracht hebt? gij hebt daden met mij gedaan, die niet zouden gedaan worden.
10 Voorts zeide Abimelech tot Abraham: Wat hebt gij gezien, dat gij deze zaak gedaan hebt?
11 En Abraham zeide: Want ik dacht: alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat zij mij om mijner huisvrouw wil zullen doden.

Genesis 20:1-11 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 20

This chapter relates the removal of Abraham to Gerar, Ge 20:1; the king of Gerar's taking to him Sarah, whom Abraham had called his sister, Ge 20:2; who is rebuked of God for it in a dream, Ge 20:3; for which he makes an apology that is admitted, only he is ordered to restore to Abraham his wife, Ge 20:4-7; and accordingly early in the morning he called his servants, and acquainted them with what had happened, Ge 20:8; and then sent for Abraham, and expressed his resentment at his usage of him, Ge 20:9; which Abraham defended as well as he could, Ge 20:10-13; the issue of all which was, great kindness was shown to Abraham, and his wife restored to him, though with a reproof to her from the king, Ge 20:14-16; upon which Abraham prayed for the healing of Abimelech and his family, in which he was heard and answered, Ge 20:17,18.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.