Genesis 21:26-34

26 Toen zeide Abimelech: Ik heb niet geweten, wie dit stuk gedaan heeft; en ook hebt gij het mij niet aangezegd, en ik heb er ook niet van gehoord, dan heden.
27 En Abraham nam schapen en runderen, en gaf die aan Abimelech; en die beiden maakten een verbond.
28 Doch Abraham stelde zeven ooilammeren der kudde bijzonder.
29 Zo zeide Abimelech tot Abraham: Wat zullen hier deze zeven ooilammeren, die gij bijzonder gesteld hebt?
30 En hij zeide: Dat gij de zeven ooilammeren van mijn hand nemen zult, opdat het mij tot een getuigenis zij, dat ik dezen put gegraven heb.
31 Daarom noemde men die plaats Ber-seba, omdat die beiden daar gezworen hadden.
32 Alzo maakten zij een verbond te Ber-seba. Daarna stond Abimelech op, en Pichol, zijn krijgsoverste, en zij keerden wederom naar het land der Filistijnen.
33 En hij plantte een bos in Ber-seba, en riep aldaar den Naam des HEEREN, des eeuwigen Gods, aan.
34 En Abraham woonde als vreemdeling vele dagen in het land der Filistijnen.

Genesis 21:26-34 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 21

This chapter gives an account of the conception, birth, circumcision, and weaning of Isaac, Ge 21:1-8; of the mocking of Ishmael, and of the casting out of him and his mother from Abraham's house, at the request of Sarah, which, though grievous to Abraham, he complied with at the direction of God, Ge 21:9-13; of the provision Abraham made for their departure, and of the supply they met with in the wilderness from God, where Ishmael was brought up, and where he married, Ge 21:14-21; and of a covenant between Abraham and Abimelech, king of Gerar, Ge 21:22-32; and of Abraham's planting a grove, and calling on the name of the Lord, Ge 21:33; and the chapter is closed with this observation, that Abraham sojourned in the land of the Philistines many days, Ge 21:34.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.