Genesis 25:1-10

1 En Abraham voer voort, en nam een vrouw, wier naam was Ketura.
2 En zij baarde hem Zimran en Joksan, en Medan en Midian, en Jisbak en Suah.
3 En Joksan gewon Seba en Dedan; en de zonen van Dedan waren de Assurieten, en Letusieten, en Leummieten.
4 En de zonen van Midian waren Efa en Efer, en Henoch en Abida, en Eldaa. Deze allen waren zonen van Ketura.
5 Doch Abraham gaf aan Izak al wat hij had.
6 Maar aan de zonen der bijwijven, die Abraham had, gaf Abraham geschenken; en zond hen weg van zijn zoon Izak, terwijl hij nog leefde, oostwaarts naar het land van het Oosten.
7 Dit nu zijn de dagen der jaren des levens van Abraham, welke hij geleefd heeft, honderd vijf en zeventig jaren.
8 En Abraham gaf den geest en stierf, in goede ouderdom, oud en des levens zat, en hij werd tot zijn volken verzameld.
9 En Izak en Ismael, zijn zonen, begroeven hem, in de spelonk van Machpela, in den akker van Efron, den zoon van Zohar, den Hethiet, welke tegenover Mamre is;
10 In den akker, dien Abraham van de zonen Heths gekocht had, daar is Abraham begraven, en Sara, zijn huisvrouw.

Genesis 25:1-10 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 25

This chapter contains an account of Abraham's marriage with another woman, and of the children he had by her and of their posterity Ge 25:1-4; of Abraham's disposal of his substance; and his sons, Ge 25:5,6; of the years of his life, his death and burial, Ge 25:7-11; of the children of Ishmael, and of the years of his life, and of his death, Ge 25:12-18; and of the sons of Isaac the fruit of prayer, and of the oracle concerning them before they were born, and of their temper and disposition, conduct and behaviour, Ge 25:19-34.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.