17
En dit zijn de zonen van Rehuel, den zoon van Ezau: de vorst Nahath, de vorst Zera, de vorst Samma, de vorst Mizza; dat zijn de vorsten van Rehuel in het land Edom; dat zijn de zonen van Basmath, de huisvrouw van Ezau.
18
En dit zijn de zonen van Aholibama, de huisvrouw van Ezau: de vorst Jehus, de vorst Jaelam, de vorst Korah; dat zijn de vorsten van Aholibama, de dochter van Ana, de huisvrouw van Ezau.
19
Dat zijn de zonen van Ezau, en dat zijn hunlieder vorsten; hij is Edom.
20
Dit zijn de zonen van Seir, den Horiet, inwoners van dat land: Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana,
21
En Dison, en Ezer, en Disan; dat zijn de vorsten der Horieten, zonen van Seir, in het land van Edom.
22
En de zonen van Lotan waren Hori en Hemam; en Lotans zuster was Timna.
23
En dit zijn de zonen van Sobal: Alvan en Manahath, en Ebal, en Sefo, en Onam.
24
En dit zijn de zonen van Zibeon: Aja en Ana, hij is die Ana, die de muilen in de woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader Zibeon weidde.
25
En dit zijn de zonen van Ana: Dison; en Aholibama was de dochter van Ana.
26
En dit zijn de zonen van Dison: Hemdan, en Esban, en Ithran, en Cheran.
27
Dit zijn de zonen van Ezer: Bilhan, en Zaavan, en Akan.