Genesis 50:14-24

14 Daarna keerde Jozef weder in Egypte, hij en zijn broeders, en allen, die met hem opgetogen waren, om zijn vader te begraven, nadat hij zijn vader begraven had.
15 Toen Jozefs broeders zagen, dat hun vader dood was, zo zeiden zij: Misschien zal ons Jozef haten, en hij zal ons gewisselijk vergelden al het kwaad, dat wij hem aangedaan hebben.
16 Daarom ontboden zij aan Jozef, zeggende: Uw vader heeft bevolen voor zijn dood, zeggende:
17 Zo zult gij tot Jozef zeggen: Ei, vergeef toch de overtreding uwer broederen, en hun zonde; want zij hebben u kwaad aangedaan; maar nu vergeef toch de overtreding der dienaren van den God uws vaders! En Jozef weende, als zij tot hem spraken.
18 Daarna kwamen ook zijn broeders, en vielen voor hem neder, en zeiden: Zie, wij zijn u tot knechten!
19 En Jozef zeide tot hen: Vreest niet; want ben ik in de plaats van God?
20 Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht; doch God heeft dat ten goede gedacht; opdat Hij deed, gelijk het te dezen dage is, om een groot volk in het leven te behouden.
21 Nu dan, vreest niet! Ik zal u en uw kleine kinderen onderhouden. Zo troostte hij hen, en sprak naar hun hart.
22 Jozef dan woonde in Egypte, hij en het huis zijns vaders; en Jozef leefde honderd en tien jaren.
23 En Jozef zag van Efraim kinderen, van het derde gelid; ook werden de zonen van Machir, den zoon van Manasse, op Jozefs knieen geboren.
24 En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik sterf; maar God zal u gewisselijk bezoeken, en Hij zal u doen optrekken uit dit land, in het land, hetwelk hij aan Abraham, Izak en Jakob gezworen heeft.

Images for Genesis 50:14-24

Genesis 50:14-24 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 50

This chapter contains a short account of what happened from the death of Jacob to the death of Joseph, and is chiefly concerned with the funeral of Jacob; it first gives an account how Joseph was affected with his father's death, of his orders to the physicians to embalm him, and of the time of their embalming him, and of the Egyptians mourning for him, Ge 50:1-3, next of his request to Pharaoh to give him leave to go and bury his father in Canaan, and his grant of it, Ge 50:4-6 and then of the grand funeral procession thither, the mourning made for Jacob, and his interment according to his orders, Ge 50:7-13 upon the return of Joseph and his brethren to Egypt, they fearing his resentment of their former usage of him, entreat him to forgive them; which they said they did at the direction of their father, to which Joseph readily agreed, and comforted them, and spoke kindly to them, and bid them not fear any hurt from him, for whatever were their intention, God meant it, and had overruled it for good, Ge 50:14-21 and the chapter is concluded with an account of Joseph's age and death, and of his posterity he saw before his death, and of the charge he gave to his brethren to carry his bones with them, when they should depart from Egypt, Ge 50:22-26.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.