Habakuk 3:5-15

5 Voor Zijn aangezicht ging de pestilentie, en de vurige kool ging voor Zijn voeten henen.
6 Hij stond, en mat het land, Hij zag toe, en maakte de heidenen los, en de gedurige bergen zijn verstrooid geworden; de heuvelen der eeuwigheid hebben zich gebogen; de gangen der eeuw zijn Zijne.
7 Ik zag de tenten van Kusan onder de ijdelheid; de gordijnen des lands van Midian schudden.
8 Was de HEERE ontstoken tegen de rivieren? Was Uw toorn tegen de rivieren, was Uw verbolgenheid tegen de zee, toen Gij op Uw paarden reedt? Uw wagens waren heil.
9 De naakte grond werd ontbloot door Uw boog, om de eden, aan de stammen gedaan door het woord. Sela. Gij hebt de rivieren der aarde gekloofd.
10 De bergen zagen U, en leden smart; de waterstroom ging door, de afgrond gaf zijn stem, hij hief zijn zijden op in de hoogte.
11 De zon en de maan stonden stil in haar woning; met het licht gingen Uw pijlen daarhenen, met glans Uw bliksemende spies.
12 Met gramschap tradt Gij door het land, met toorn dorstet Gij de heidenen.
13 Gij toogt uit tot verlossing Uws volks, tot verlossing met Uw Gezalfde; Gij doorwonddet het hoofd van het huis des goddelozen, ontblotende den grond tot den hals toe. Sela.
14 Gij doorboordet met zijn staven het hoofd zijner dorplieden; zij hebben gestormd, om mij te verstrooien; die zich verheugden, alsof zij de ellendigen in het verborgen zouden opeten.
15 Gij betradt met Uw paarden de zee; de geweldige wateren werden een hoop.

Habakuk 3:5-15 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO HABAKKUK 3

The title of this chapter is a prayer of Habakkuk the prophet, composed after the manner of a psalm of David, and directed to the chief singer, Hab 3:1,19. The occasion of it is expressed, Hab 3:2 in which the prophet declares his concern for the work of the Lord, and the promotion of the kingdom and interest of Christ; and observes the various steps that were, or would be, taken for the advancement of it; for which he prays, and suggests that these would be after the manner of the Lord's dealing with the people of Israel, and settling them in the land of Canaan, Hab 3:3-15 and there being several things awful in this account, both with respect to the judgments of God on his enemies, and the conflicts and trials of his own people, it greatly affected the mind of the prophet, Hab 3:16 and yet, in the view of the worst, he expresses his strong faith in the Lord, as to better times and things, that would most assuredly come, Hab 3:17-19.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.