Hooglied 7:1-7

1 Hoe schoon zijn uw gangen in de schoenen, gij prinsendochter! de omdraaiingen uwer heupen zijn als kostelijke ketens, zijnde het werk van de handen eens kunstenaars.
2 Uw navel is als een ronde beker, dien geen drank ontbreekt; uw buik is als een hoop tarwe, rondom bezet met lelien.
3 Uw twee borsten zijn als twee welpen, tweelingen van een ree.
4 Uw hals is als een elpenbenen toren, uw ogen zijn als de vijvers te Hesbon, bij de poort van Bath-rabbim; uw neus is als de toren van Libanon, die tegen Damaskus ziet.
5 Uw hoofd op u is als Karmel, en de haarband uws hoofds als purper; de koning is als gebonden op de galerijen.
6 Hoe schoon zijt gij, en hoe liefelijk zijt gij, o liefde, in wellusten!
7 Deze uw lengte is te vergelijken bij een palmboom, en uw borsten bij druif trossen.

Hooglied 7:1-7 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO SONG OF SOLOMON 7

In this chapter Christ gives a fresh commendation of the beauty of his church, in a different order and method than before; beginning with her "feet", and so rising upwards to the "hair" of her head, and the roof of her mouth, So 7:1-9; And then the church asserts her interest in him, and his desire towards her, So 7:10; and invites him to go with her into the fields, villages, and vineyards, and offers various reasons, by which she urges him to comply with her invitation, So 7:11-13.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.