Hosea 10:1-11

1 Israel is een uitgeledigde wijnstok, hij brengt weder vrucht voor zich; maar naar de veelheid zijner vrucht heeft hij de altaren vermenigvuldigd; naar de goedheid zijns lands, hebben zij de opgerichte beelden goed gemaakt.
2 Hij heeft hun hart verdeeld, nu zullen zij verwoest worden; Hij zal hun altaren doorhouwen, Hij zal hun opgerichte beelden verstoren.
3 Want nu zullen zij zeggen: Wij hebben geen koning; want wij hebben den HEERE niet gevreesd; wat zou ons dan een koning doen?
4 Zij hebben woorden gesproken, valselijk zwerende in het verbond maken; daarom zal het oordeel als een vergiftig kruid groenen, op de voren der velden.
5 De inwoners van Samaria zullen verschrikt zijn over het kalf van Beth-Aven; want zijn volk zal over hetzelve treuren, mitsgaders zijn Chemarim (die zich over hetzelve verheugden), over zijn heerlijkheid, omdat zij van hetzelve is weggevaren.
6 Ja, datzelve zal naar Assur gevoerd worden, tot een geschenk voor den koning Jareb; Efraim zal schaamte behalen, en Israel zal beschaamd worden vanwege zijn raadslag.
7 De koning van Samaria is afgehouwen, als schuim op het water.
8 En de hoogten van Aven, Israels zonde, zullen verdelgd worden; doornen en distelen zullen op hunlieder altaren opkomen; en zij zullen zeggen tot de bergen: Bedekt ons! en tot de heuvelen: Valt op ons!
9 Sinds de dagen van Gibea, hebt gij gezondigd, o Israel; daar zijn zij staande gebleven; de strijd te Gibea, tegen de kinderen der verkeerdheid, zal ze niet aangrijpen.
10 Het is in Mijn lust, dat Ik ze zal binden; en volken zullen tegen henlieden verzameld worden, als Ik ze binden zal in hun twee voren.
11 Dewijl Efraim een vaars is, gewend gaarne te dorsen, zo ben Ik over de schoonheid van haar hals overgegaan; Ik zal Efraim berijden, Juda zal ploegen, Jakob zal voor zich eggen.

Hosea 10:1-11 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO HOSEA 10

This chapter is of the same argument with the former, and others before that; setting forth the sins of the ten tribes, and threatening them with the judgments of God for them; and exhorting them to repentance, and works of righteousness. They are charged with unfruitfulness and ingratitude; increasing in idolatry, as they increased in temporal good things, Ho 10:1; with a divided heart, and with irreverence of God, and their king; and with false swearing, covenant breaking, and injustice, Ho 10:2-4; and are threatened with a removal of their king, and with the destruction of their idols, and places of idolatry, which should cause fear in the common people, and mourning among the priests, Ho 10:1,5-8. It is observed, that their sin had been of long continuance, though the Lord had been kind and good unto them, in chastising them in love, giving them good laws, sending his prophets to exhort them to repentance and reformation, but all in vain, Ho 10:9-13; wherefore they are threatened with the spoiling of their fortresses, the destruction of the people, and the cutting off of their king, Ho 10:14,15.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.