Hosea 11:1-9

1 Als Israel een kind was, toen heb Ik hem liefgehad, en Ik heb Mijn zoon uit Egypte uitgeroepen.
2 Maar gelijk zij henlieden riepen, alzo gingen zij van hun aangezicht weg; zij offerden den Baals, en rookten den gesnedenen beelden.
3 Ik nochtans leerde Efraim gaan; Hij nam ze op Zijn armen, maar zij bekenden niet, dat Ik ze genas.
4 Ik trok ze met mensenzelen, met touwen der liefde, en was hun, als degenen, die het juk van op hun kinnebakken oplichten, en Ik reikte hem voeder toe.
5 Hij zal in Egypteland niet wederkeren; maar Assur, die zal zijn koning zijn; omdat zij zich weigerden te bekeren.
6 En het zwaard zal in zijn steden blijven, en zijn grendelen verteren, en opeten, vanwege hun beraadslagingen.
7 Want Mijn volk blijft hangen aan de afkering van Mij; zij roepen het wel tot den Allerhoogste, maar niet een verhoogt Hem.
8 Hoe zou Ik u overgeven, o Efraim? u overleveren, o Israel? Hoe zou Ik u maken als Adama, u stellen als Zeboim? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is te zamen ontstoken.
9 Ik zal de hittigheid Mijns toorns niet uitvoeren; Ik zal niet wederkeren om Efraim te verderven; want Ik ben God en geen mens, de Heilige in het midden van u, en Ik zal in de stad niet komen.

Hosea 11:1-9 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO HOSEA 11

This chapter gives an account of the free and ancient love of God to Israel, and of the benefits and blessings of goodness he bestowed upon them; and of their ingratitude in not owning them, nor hearkening to his prophets, but sacrificing and burning incense to idols, Ho 11:1-4; wherefore they are threatened with disappointment of relief from Egypt, with captivity into Assyria, and with the ravages of the sword in all places, being a people bent to backsliding, and incorrigible, Ho 11:5-7; and yet, notwithstanding all this, the bowels of the Lord yearn after them, and promises of mercy are made to them; that they shall not utterly be destroyed, but a remnant shall be spared; which in the latter day shall be called and follow after the Lord, the King Messiah, and be returned from their captivity, and be resettled in their own land, and replaced in their own houses, Ho 11:8-11; the chapter is concluded with an honourable character of Judah, Ho 11:12.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.