Jeremia 16:11-21

11 Dat gij tot hen zult zeggen: Omdat uw vaders Mij verlaten hebben, spreekt de HEERE, en hebben andere goden nagewandeld, en die gediend, en zich voor die nedergebogen; maar Mij verlaten, en Mijn wet niet gehouden hebben;
12 En gijlieden erger gedaan hebt dan uw vaderen; want ziet, gijlieden wandelt, een iegelijk naar het goeddunken van zijn boos hart, om naar Mij niet te horen.
13 Daarom zal Ik ulieden uit dit land werpen, in een land, dat gij niet gekend hebt, gij noch uw vaders; en aldaar zult gij andere goden dienen, dag en nacht, omdat Ik u geen genade zal geven.
14 Daarom, ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat er niet meer zal gezegd worden: Zo waarachtig als de HEERE leeft, Die de kinderen Israels uit Egypteland heeft opgevoerd!
15 Maar: Zo waarachtig als de HEERE leeft, Die de kinderen Israels heeft opgevoerd uit het land van het noorden, en uit al de landen waarhenen Hij hen gedreven had! want Ik zal hen wederbrengen in hun land, dat Ik hun vaderen gegeven heb.
16 Ziet, Ik zal zenden tot veel vissers, spreekt de HEERE, die zullen hen vissen; en daarna zal Ik zenden tot veel jagers, die zullen hen jagen, van op allen berg, en van op allen heuvel, ja, uit de kloven der steenrotsen.
17 Want Mijn ogen zijn op al hun wegen; zij zijn voor Mijn aangezicht niet verborgen, noch hun ongerechtigheid verholen van voor Mijn ogen.
18 Dies zal Ik eerst hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden, omdat zij Mijn land ontheiligd hebben; zij hebben Mijn erfenis met de dode lichamen hunner verfoeiselen en hunner gruwelen vervuld.
19 O HEERE! Gij zijt mijn Sterkte, en mijn Sterkheid, en mijn Toevlucht ten dage der benauwdheid; tot U zullen de heidenen komen van de einden der aarde, en zeggen: Immers hebben onze vaders leugen erfelijk bezeten, en ijdelheid, waarin toch niets was, dat nut deed.
20 Zal een mens zich goden maken? Zij zijn toch geen goden.
21 Daarom, ziet, Ik zal hun bekend maken op ditmaal; Ik zal hun bekend maken Mijn hand en Mijn macht; en zij zullen weten, dat Mijn Naam is HEERE.

Jeremia 16:11-21 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JEREMIAH 16

In this chapter the ruin and destruction of the Jews is set forth, and confirmed by the prophet's being forbid to be merry, or to go into the house of feasting or mourning, with the reasons thereof; also the sins of the people, the cause of it, are pointed at; and afterwards a promise of their restoration is made; and the chapter is concluded with a prayer of the prophet, pressing his faith in the divine protection, and in the calling of the Gentiles. After the preface or introduction, Jer 16:1, the prophet is forbid to take a wife, or have any children, with the reason of it; because that parents and children would die of grievous deaths unlamented, and not be buried, Jer 16:2-4 and he is also forbid to go into the house of mourning, because peace, lovingkindness, and mercy, were taken from the people, and both great and small would die, and no lamentation be made for them, nor have any burial also, Jer 16:5-7, nor might he go into the house of feasting, because the voice of joy and gladness would cease out of the land, Jer 16:8,9, and upon the people's inquiring the reason of all this, the prophet is bid to tell them, that it was for their forsaking the Lord and his worship, and for their idolatrous practices; of which they were more guilty than their forefathers, and therefore would be cast out of the land, and carried captive into a strange country, Jer 16:10-13 but, after all this, they should be restored again to their own land, and have a greater deliverance than that out of Egypt, as they themselves would own, Jer 16:14,15 but before this would be, fishers and hunters should be sent to distress them, and all because of their iniquities, which God's eye was upon, and would recompense, Jer 16:16-18, and the chapter is closed with the prophet's prayer, in which he expresses his faith in the Lord, and in the conversion of the Gentiles, who would be convinced of their idolatry, and made to know the power and name of the Lord, Jer 16:19,20.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.