Jeremia 20:1-8

1 Als Pashur, de zoon van Immer, de priester (deze nu was bestelde voorganger in het huis des HEEREN), Jeremia hoorde, diezelve woorden profeterende,
2 Zo sloeg Pashur den profeet Jeremia, en hij stelde hem in de gevangenis, dewelke is in de bovenste poort van Benjamin, die aan het huis des HEEREN is.
3 Maar het geschiedde des anderen daags, dat Pashur Jeremia uit de gevangenis voortbracht; toen zeide Jeremia tot hem: De HEERE noemt uw naam niet Pashur, maar Magor-missabib.
4 Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik stel u tot een schrik voor uzelven en voor al uw liefhebbers; die zullen vallen door het zwaard hunner vijanden, dat het uw ogen aanzien; en Ik zal gans Juda geven in de hand des konings van Babel, die hen naar Babel gevankelijk zal wegvoeren, en slaan hen met het zwaard.
5 Ook zal Ik geven al het vermogen dezer stad, en al haar arbeid, en al haar kostelijkheid, en alle schatten der koningen van Juda, Ik zal ze geven in de hand hunner vijanden, die zullen ze roven, zullen ze nemen, en zullen ze brengen naar Babel.
6 En gij, Pashur, en alle inwoners van uw huis! gijlieden zult gaan in de gevangenis; en gij zult te Babel komen, en aldaar sterven, en aldaar begraven worden, gij en al uw vrienden, denwelken gij valselijk geprofeteerd hebt.
7 HEERE! Gij hebt mij overreed, en ik ben overreed geworden; Gij zijt mij te sterk geweest, en hebt overmocht; ik ben den gansen dag tot een belachen, een ieder van hen bespot mij.
8 Want sinds ik spreke, roep ik uit, ik roep geweld en verstoring; omdat mij des HEEREN woord den gansen dag tot smaad en tot schimp is.

Jeremia 20:1-8 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JEREMIAH 20

This chapter gives an account of the usage that Jeremiah met with from many for his prophecies, and the effect it had upon him. He was smitten and put in the stocks by Pashur the priest, who released him the next day, Jer 20:1-3; upon which he prophesies again of the delivery of the city of Jerusalem, with all its riches, and of the whole land, to the Chaldeans; and particularly that Pashur should be a terror to himself and all his friends; and that both he and they should be carried captive into Babylon, and die, and be buried there, Jer 20:4-6; and then he complains of his being mocked at by the people for the word of the Lord; which he therefore determined to make no more mention of, but was obliged to it; and of the defamations of him, and snares that were laid for him, Jer 20:7-10; under which he is supported with the consideration of the Lord's being with him, and that his enemies should not prevail, but be confounded; and appeals to him, and calls for vengeance from him on them; and, in the view of deliverance, not only praises the Lord himself, but calls upon others to join with him in it, Jer 20:11-13; and yet, after all, the chapter is concluded with his cursing the day of his birth, and the man that brought his father the news of it, Jer 20:14-18.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.