Jeremia 25:22-32

22 En allen koningen van Tyrus, en allen koningen van Sidon; en den koningen der eilanden, die aan gene zijde der zee zijn.
23 Dedan, en Thema, en Buz, en allen, die aan de hoeken afgekort zijn;
24 En allen koningen van Arabie; en allen koningen des gemengden hoops, die in de woestijn wonen;
25 En allen koningen van Zimri, en allen koningen van Elam, en allen koningen van Medie;
26 En allen koningen van het noorden, die nabij en die verre zijn, den een met den anderen; ja, allen koninkrijken der aarde, die op den aardbodem zijn. En de koning van Sesach zal na hen drinken.
27 Gij zult dan tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Drinkt, en wordt dronken, en spuwt, en valt neder, dat gij niet weder opstaat, vanwege het zwaard, dat Ik onder u zal zenden.
28 En het zal geschieden, wanneer zij weigeren zullen den beker van uw hand te nemen om te drinken, dat gij tot hen zeggen zult: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Gij zult zekerlijk drinken!
29 Want ziet, in de stad, die naar Mijn Naam genoemd is, begin Ik te plagen, en zoudt gij enigszins onschuldig gehouden worden? Gij zult niet onschuldig gehouden worden; want Ik roep het zwaard over alle inwoners der aarde, spreekt de HEERE der heirscharen.
30 Gij zult dan al deze woorden tot hen profeteren, en gij zult tot hen zeggen: De HEERE zal brullen uit de hoogte, en Zijn stem verheffen uit de woning Zijner heiligheid; Hij zal schrikkelijk brullen over Zijn woonstede; Hij zal een vreugdegeschrei, als de druiven treders, uitroepen tegen alle inwoners der aarde.
31 Het geschal zal komen tot aan het einde der aarde; want de HEERE heeft een twist met de volken, Hij zal gericht houden met alle vlees; de goddelozen heeft Hij aan het zwaard overgegeven, spreekt de HEERE.
32 Zo zegt de HEERE der heirscharen: Ziet, een kwaad gaat er uit van volk tot volk. en een groot onweder zal er verwekt worden van de zijden der aarde.

Jeremia 25:22-32 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JEREMIAH 25

This chapter contains a prophecy of the destruction of Judea by the king of Babylon; and also of Babylon itself, after the Jews' captivity of seventy years; and likewise of all the nations round about. The date of this prophecy is in Jer 25:1; when the prophet puts the Jews in mind of the prophecies that had been delivered unto them by himself and others, for some years past, without effect, Jer 25:2-7; wherefore they are threatened with the king of Babylon, that he should come against them, and strip them of all their desirable things; make their land desolate, and them captives for seventy years, Jer 25:8-11; at the expiration of which he in his turn shall be punished, and the land of Chaldea laid waste, and become subject to other nations and kings, Jer 25:12-14; and by a cup of wine given to all the nations round about, is signified the utter ruin of them, and who are particularly mentioned by name, Jer 25:15-26; which is confirmed by beginning with the city of Jerusalem, and the destruction of that, Jer 25:27-29; wherefore the prophet is bid to prophesy against them, and to declare the Lord's controversy with them, and that there should be a slaughter of them from one end of the earth to the other, Jer 25:30-33; upon which the shepherds, kings, and rulers of them, are called to lamentation and howling, Jer 25:34-38.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.