Jeremia 30:13-23

13 Er is niemand, die uw zaak oordeelt, aangaande het gezwel; gij hebt geen heelpleisters.
14 Al uw liefhebbers hebben u vergeten, zij vragen niet naar u; want Ik heb u geslagen met eens vijands plage, met de kastijding eens wreden; om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden machtig veel zijn.
15 Wat krijt gij over uw breuk, dat uw smart dodelijk is? Om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden machtig veel zijn, heb Ik u deze dingen gedaan.
16 Daarom, allen, die u opeten, zullen opgegeten worden, en al uw wederpartijders, zij allen zullen gaan in gevangenis; en die u beroven, zullen ter beroving zijn, en allen, die u plunderen, zal Ik ter plundering overgeven.
17 Want Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen, spreekt de HEERE; omdat zij u noemen: De verdrevene. Het is Sion, zeggen zij; niemand vraagt naar haar.
18 Zo zegt de HEERE: Ziet, Ik zal de gevangenis der tenten Jakobs wenden, en Mij over hun woningen ontfermen; en de stad zal herbouwd worden op haar hoop, en het paleis zal liggen naar zijn wijze.
19 En van hen zal dankzegging uitgaan, en een stem der spelenden; en Ik zal hen vermeerderen, en zij zullen niet verminderd worden, en Ik zal hen verheerlijken, en zij zullen niet gering worden.
20 En zijn zonen zullen zijn als eertijds, en zijn gemeente zal voor Mijn aangezicht bevestigd worden; en Ik zal bezoeking doen over al zijn onderdrukkers.
21 En zijn Heerlijke zal uit hem zijn, en zijn Heerser uit het midden van hem voortkomen; en Ik zal hem doen naderen, en hij zal tot Mij genaken; want wie is hij, die met zijn hart borg worde, om tot Mij te genaken? spreekt de HEERE.
22 En gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn.
23 Ziet, een onweder des HEEREN, een grimmigheid is uitgegaan, een aanhoudend onweder; het zal blijven op het hoofd der goddelozen.

Jeremia 30:13-23 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JEREMIAH 30

This chapter contains a prophecy of the call and conversion of the Jews in the latter day; which being a matter of moment and importance, and that it might continue, and be read hereafter, it is ordered to be written in a book, Jer 30:1,2; the thing itself is expressed by a return from captivity to their own land, Jer 30:3; but previous to this there would be most dreadful times, as never were the like, Jer 30:4-7; yet there would be a deliverance from them, and from the yoke of the oppressor; when the Jews should serve the Lord God, and the true Messiah, Jer 30:8,9; of which deliverance and salvation they are assured in the strongest terms, though all other nations should be made an end of, among whom they were, Jer 30:10,11; and though their ease might seem to be desperate, Jer 30:12-17; nevertheless they should be brought into a very comfortable and happy estate; their city rebuilt; their offspring increased; and religious worship established; and, above all, the Messiah should be made known to them as their King and Priest, and they appear to be the Lord's covenant people, Jer 30:18-22; and the chapter is concluded with threatening utter destruction to the wicked, Jer 30:23,24.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.