Jeremia 30:5-15

5 Want zo zegt de HEERE: Wij horen een stem der verschrikking; er is vrees en geen vrede.
6 Vraagt toch en ziet, of een manspersoon baart? Waarom zie Ik dan eens iegelijken mans handen op zijn lenden, als van een barende vrouw, en alle aangezichten veranderd in bleekheid?
7 O wee! want die dag is zo groot, dat zijns gelijke niet geweest is; en het is een tijd van benauwdheid voor Jakob; nog zal hij daaruit verlost worden.
8 Want het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, dat Ik zijn juk van uw hals verbreken, en uw banden verscheuren zal; en vreemden zullen zich niet meer van hem doen dienen.
9 Maar zij zullen dienen den HEERE, hun God, en hun koning David, dien Ik hun verwekken zal.
10 Gij dan, vrees niet, o Mijn knecht Jakob! spreekt de HEERE, ontzet u niet, Israel! want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen, en stil en gerust zijn, en er zal niemand zijn, die hem verschrikke.
11 Want Ik ben met u, spreekt de HEERE, om u te verlossen; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen, waarhenen Ik u verstrooid heb; maar met u zal Ik geen voleinding maken; maar Ik zal u kastijden met mate, en u niet gans onschuldig houden.
12 Want zo zegt de HEERE: Uw breuk is dodelijk, uw plage is smartelijk.
13 Er is niemand, die uw zaak oordeelt, aangaande het gezwel; gij hebt geen heelpleisters.
14 Al uw liefhebbers hebben u vergeten, zij vragen niet naar u; want Ik heb u geslagen met eens vijands plage, met de kastijding eens wreden; om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden machtig veel zijn.
15 Wat krijt gij over uw breuk, dat uw smart dodelijk is? Om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden machtig veel zijn, heb Ik u deze dingen gedaan.

Jeremia 30:5-15 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JEREMIAH 30

This chapter contains a prophecy of the call and conversion of the Jews in the latter day; which being a matter of moment and importance, and that it might continue, and be read hereafter, it is ordered to be written in a book, Jer 30:1,2; the thing itself is expressed by a return from captivity to their own land, Jer 30:3; but previous to this there would be most dreadful times, as never were the like, Jer 30:4-7; yet there would be a deliverance from them, and from the yoke of the oppressor; when the Jews should serve the Lord God, and the true Messiah, Jer 30:8,9; of which deliverance and salvation they are assured in the strongest terms, though all other nations should be made an end of, among whom they were, Jer 30:10,11; and though their ease might seem to be desperate, Jer 30:12-17; nevertheless they should be brought into a very comfortable and happy estate; their city rebuilt; their offspring increased; and religious worship established; and, above all, the Messiah should be made known to them as their King and Priest, and they appear to be the Lord's covenant people, Jer 30:18-22; and the chapter is concluded with threatening utter destruction to the wicked, Jer 30:23,24.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.