Jeremia 33:10-20

10 Alzo zegt de HEERE: In deze plaats (waarvan gij zegt: Zij is woest, dat er geen mens en geen beest in is), in de steden van Juda, en op de straten van Jeruzalem, die zo verwoest zijn, dat er geen mens, en geen inwoner, en geen beest in is, zal wederom gehoord worden,
11 De stem der vrolijkheid en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid, de stem dergenen, die zeggen: Looft den HEERE der heirscharen, want de HEERE is goed, want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid! de stem dergenen, die lof aanbrengen ten huize des HEEREN; want Ik zal de gevangenis des lands wenden, als in het eerste, zegt de HEERE.
12 Zo zegt de HEERE der heirscharen: In deze plaats, die zo woest is, dat er geen mens, zelfs tot het vee toe, in is, mitsgaders in al derzelver steden, zullen wederom woningen zijn van herderen, die de kudden doen legeren.
13 In de steden van het gebergte, in de steden der laagte, en in de steden van het zuiden, en in het land van Benjamin, en in de plaatsen rondom Jeruzalem, en in de steden van Juda, zullen de kudden wederom onder de handen des tellers doorgaan, zegt de HEERE.
14 Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik het goede woord verwekken zal, dat Ik tot het huis van Israel en over het huis van Juda gesproken heb.
15 In die dagen, en te dier tijd zal Ik David een SPRUIT der gerechtigheid doen uitspruiten; en Hij zal recht en gerechtigheid doen op aarde.
16 In die dagen zal Juda verlost worden, en Jeruzalem zeker wonen; en deze is, die haar roepen zal: De HEERE, onze GERECHTIGHEID.
17 Want zo zegt de HEERE: Aan David zal niet worden afgesneden een Man, Die op den troon van het huis Israels zitte.
18 Ook zal den Levietischen priesteren, van voor Mijn aangezicht, niet worden afgesneden een Man, Die brandoffer offere, en spijsoffer aansteke, en slachtoffer bereide al de dagen.
19 En des HEEREN woord geschiedde tot Jeremia, zeggende:
20 Alzo zegt de HEERE: Indien gijlieden Mijn verbond van den dag; en Mijn verbond van den nacht kondt vernietigen, zodat dag en nacht niet zijn op hun tijd;

Jeremia 33:10-20 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JEREMIAH 33

This chapter is a continuation of prophecies of spiritual blessings on the church of Christ in Gospel times, of which the return of the Jews from captivity, and the benefits following on that, were types. The place where Jeremiah had this prophecy communicated to him, the prison, Jer 33:1; the author of it, Jehovah, who describes himself, Jer 33:2; encourages the prophet to pray unto him, promising an answer, and a discovery of great and hidden things, Jer 33:3; not so much concerning the destruction of the city, and the rebuilding it, Jer 33:4,5; as spiritual blessings to the church, signified by it; such as a healthful state and condition through Christ, the sun of righteousness, arising with healing in his wings, and a revelation of abundance of peace and truth by him, Jer 33:6; a release of captives, and a rebuilding of the church, Jer 33:7; free and full forgiveness of all sins, Jer 33:8; the church a praise in the whole earth; much joy in it, and glory to God by it, Jer 33:9-11; spiritual pastors or shepherds feeding their flocks, and taking very diligent care of them, Jer 33:12,13; a promise of the Messiah as a righteous Branch; as the Saviour and safeguard of his people; and as the Lord their righteousness, Jer 33:14-16; an assurance of the continuance of the kingly and priestly offices in him, whereby the covenant of God with David and the Levites would be for ever secured, Jer 33:17-22; and the chapter is concluded with a promise of the perseverance of the saints and people of God; which is represented as certain as the covenant with day and night, and as the ordinances of heaven and earth, in opposition to a suggestion to the contrary, Jer 33:23-26.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.