Jeremia 35:12-19

12 Toen geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia, zeggende:
13 Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ga henen en zeg tot de mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem: Zult gijlieden geen tucht aannemen, dat gij hoort naar Mijn woorden? spreekt de HEERE.
14 De woorden van Jonadab, den zoon van Rechab, die hij zijn kinderen geboden heeft, dat zij geen wijn zouden drinken, zijn bevestigd; want zij hebben geen wijn gedronken tot op dezen dag, maar het gebod huns vaders gehoord; en Ik heb tot ulieden gesproken, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij hebt naar Mij niet gehoord.
15 En Ik heb tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, vroeg op zijnde en zendende, om te zeggen: Bekeert u toch, een iegelijk van zijn bozen weg, en maakt uw handelingen goed, en wandelt andere goden niet na, om hen te dienen, zo zult gij in het land blijven, dat Ik u en uw vaderen gegeven heb; maar gij hebt uw oor niet geneigd, en naar Mij niet gehoord.
16 Dewijl dan de kinderen van Jonadab, den zoon van Rechab, het gebod huns vaders, dat hij hun geboden heeft, bevestigd hebben, maar dit volk naar Mij niet hoort;
17 Daarom alzo zegt de HEERE, de God der heirscharen, de God Israels: Ziet, Ik zal over Juda en over alle inwoners van Jeruzalem brengen al het kwaad, dat Ik tegen hen gesproken heb; omdat Ik tot hen gesproken heb, maar zij niet gehoord hebben, en Ik tot hen geroepen heb, maar zij niet hebben geantwoord.
18 Tot het huis nu der Rechabieten zeide Jeremia: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Omdat gijlieden het gebod van uw vader Jonadab zijt gehoorzaam geweest, en hebt al zijn geboden bewaard, en gedaan naar alles, wat hij ulieden geboden heeft;
19 Daarom alzo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Er zal Jonadab, den zoon van Rechab, niet worden afgesneden een man, die voor Mijn aangezicht sta, al de dagen.

Jeremia 35:12-19 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JEREMIAH 35

In this chapter the disobedience of the people of the Jews unto God is aggravated by the obedience of the Rechabites to their father; and the one are threatened with the judgments of God upon them, and the other have a promise of the divine blessing. The time of this prophecy is observed; Jer 35:1; an order to bring the Rechabites into one of the chambers of the temple, which was done accordingly, Jer 35:2-4; wine is set before them to drink; which they refuse; alleging the command of their father to the contrary, Jer 35:5-7; which they had carefully and constantly obeyed in every part of it, excepting that which respects their dwelling in tents; for which they give a reason, Jer 35:8-11; by this instance of filial obedience to parents, the disobedience of the Jews towards their Father, which is in heaven, is aggravated; who, though he gave them laws and commandments, and sent his prophets to put them in mind of them, and exhort them to obedience, yet hearkened not to them, Jer 35:12-15; wherefore the Lord threatens to bring all the evil on them he had pronounced, Jer 35:16,17; and promises the sons of Rechab that there should be always some of them that should minister unto him, Jer 35:18,19.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.