Jeremia 37:11-21

11 Voorts geschiedde het, als het heir der Chaldeen van Jeruzalem was opgetogen, vanwege Farao's heir;
12 Dat Jeremia uit Jeruzalem uitging, om te gaan in het land van Benjamin, om van daar te scheiden door het midden des volks.
13 Als hij in de poort van Benjamin was, zo was daar de wachtmeester, wiens naam was Jerija, de zoon van Selemja, den zoon van Hananja; die greep den profeet Jeremia, zeggende: Gij wilt tot de Chaldeen vallen!
14 En Jeremia zeide: Het is vals, ik wil niet tot de Chaldeen vallen. Doch hij hoorde niet naar hem; maar Jerija greep Jeremia aan, en bracht hem tot de vorsten.
15 En de vorsten werden zeer toornig op Jeremia en sloegen hem; en zij stelden hem in het gevangenhuis, ten huize van Jonathan, den schrijver; want zij hadden dat tot een gevangenhuis gemaakt.
16 Als Jeremia in de plaats des kuils, en in de kotjes gekomen was, en Jeremia aldaar veel dagen gezeten had;
17 Zo zond de koning Zedekia henen, en liet hem halen; en de koning vraagde hem in zijn huis, in het verborgen, en zeide: Is er ook een woord van den HEERE? En Jeremia zeide: Er is; en hij zeide: Gij zult in de hand des konings van Babel gegeven worden.
18 Voorts zeide Jeremia tot den koning Zedekia: Wat heb ik tegen u, of tegen uw knechten, of tegen dit volk gezondigd, dat gijlieden mij in het gevangenhuis gesteld hebt?
19 Waar zijn nu ulieder profeten, die u geprofeteerd hebben, zeggende: De koning van Babel zal niet tegen ulieden, noch tegen dit land komen.
20 Nu dan, hoor toch, o mijn heer koning! laat toch mijn smeking voor uw aangezicht nedervallen, en breng mij niet weder in het huis van Jonathan, den schrijver, opdat ik aldaar niet sterve.
21 Toen gaf de koning Zedekia bevel; en zij bestelden Jeremia in het voorhof der bewaring, en men gaf hem des daags een bol broods uit de Bakkerstraat, totdat al het brood van de stad op was. Alzo bleef Jeremia in het voorhof der bewaring.

Jeremia 37:11-21 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JEREMIAH 37

This chapter makes mention of the reign of Zedekiah, and what happened in it; of his message to Jeremiah, to pray for the kingdom; of the king of Babylonian's raising the siege of Jerusalem, on hearing the king of Egypt was coming to its relief; of the assurance the prophet gave that the Chaldean army would return again, and destroy the city; of the prophet's attempt to depart the city, his imprisonment, conversation with Zedekiah, and his clemency to him. A short account is given of Zedekiah, and of the disobedience of him and his people to the word of the Lord, Jer 37:1,2; of the message sent by him to the prophet to pray for them, Jer 37:3; the time, when Jeremiah was at liberty, and the siege of Jerusalem was raised, Jer 37:4,5; the prophet's answer to them from the Lord, assuring them the Chaldeans would return and burn the city, Jer 37:6-10; the prophet attempting to go out of the city is stopped, and charged as a deserter to the Chaldeans; is had before the princes, and beat and imprisoned, Jer 37:11-15; but the king sending for him out of prison, and having some private discourse with him, upon the prophet's expostulation and intercession, his confinement was mitigated, and bread allowed him, Jer 37:16-21.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.