Jesaja 59:1-11

1 Ziet, de hand des HEEREN is niet verkort, dat zij niet zou kunnen verlossen; en Zijn oor is niet zwaar geworden, dat het niet zou kunnen horen.
2 Maar uw ongerechtigheden maken een scheiding tussen ulieden en tussen uw God, en uw zonden verbergen het aangezicht van ulieden, dat Hij niet hoort.
3 Want uw handen zijn met bloed bevlekt; en uw vingeren met ongerechtigheid; uw lippen spreken valsheid, uw tong dicht onrecht.
4 Er is niemand, die voor de gerechtigheid roept, en niemand, die voor de waarheid in het gericht zich begeeft; zij vertrouwen op ijdelheid, en spreken leugen; met moeite zijn zij zwanger, en zij baren ongerechtigheid.
5 Zij broeden basiliskus-eieren uit, en zij weven spinnewebben; die van hun eieren eet, moet sterven, en als het in stukken gedrukt wordt, er berst een adder uit.
6 Hun webben deugen niet tot klederen, en zij zullen zichzelven niet kunnen dekken met hun werken; hun werken zijn werken der ongerechtigheid, en een maaksel des wrevels is in hun handen.
7 Hun voeten lopen tot het kwade, en zij haasten om onschuldig bloed te vergieten; hun gedachten zijn gedachten der ongerechtigheid, verstoring en verbreking is op hun banen.
8 Den weg des vredes kennen zij niet; en er is geen recht in hun gangen; hun paden maken zij verkeerd voor zich zelven, al wie daarop gaat, die kent den vrede niet.
9 Daarom is het recht verre van ons, en de gerechtigheid achterhaalt ons niet; wij wachten op het licht, maar ziet, er is duisternis, op een groten glans, maar wij wandelen in donkerheden.
10 Wij tasten naar den wand, gelijk de blinden, en, gelijk die geen ogen hebben, tasten wij; wij stoten ons op den middag, als in de schemering, wij zijn in woeste plaatsen gelijk de doden.
11 Wij brommen allen gelijk als de beren, en wij kirren doorgaans gelijk de duiven; wij wachten naar recht, maar er is geen, naar heil, maar het is verre van ons.

Jesaja 59:1-11 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO ISAIAH 59

As the former chapter declares the hypocrisy and formality of professors of religion; this expresses the errors and heresies, immorality and profaneness, which shall prevail before the spiritual reign of Christ, or the latter day glory begins; which is so fully described in the next chapter. Reasons are given of God's withdrawing his presence from a professing people, which were not want of power and readiness in him, but their own sins and transgressions, Isa 59:1,2 which are enumerated, such as murder, rapine, lies Isa 59:3-8 for which the judgments of God were upon them, darkness, distress, and misery, of which they were sensible, Isa 59:9-11 and confess their sins and transgressions, Isa 59:12,13 and lament their wretched state and condition, which was displeasing to God, Isa 59:14,15 who is represented as appearing for their salvation; moved to it by their want of help, and the oppression of their enemies, in which he shows his power, justice, zeal, grace, and goodness, Isa 59:16-18 the consequence of which shall be the conversion and salvation of many, owing to the efficacy of the divine Spirit, and to the spiritual coming of the Redeemer, Isa 59:19,20, and the chapter is closed with a promise of the continuance of the Spirit of God, and the Gospel of Christ in his church, unto the end of the world, Isa 59:21.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.