Jesaja 63:8-18

8 Want Hij zeide: Zij zijn immers Mijn volk, kinderen, die niet liegen zullen? Alzo is Hij hun geworden tot een Heiland.
9 In al hun benauwdheid was Hij benauwd, en de Engel Zijns aangezichts heeft hen behouden; door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Hij hen verlost; en Hij nam hen op, en Hij droeg hen al de dagen van ouds.
10 Maar zij zijn wederspannig geworden, en zij hebben Zijn Heiligen Geest smarten aangedaan; daarom is Hij hun in een vijand verkeerd, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden.
11 Nochtans dacht Hij aan de dagen van ouds, aan Mozes en Zijn volk; maar nu, waar is Hij, Die hen uit de zee opgebracht heeft, met de herders Zijner kudde? Waar is Hij, Die Zijn Heiligen Geest in het midden van hen stelde?
12 Die den arm Zijner heerlijkheid heeft doen gaan aan de rechterhand van Mozes; Die de wateren voor hunlieder aangezichten kliefde opdat Hij Zich een eeuwigen Naam maakte?
13 Die hen leidde door de afgronden; als een paard in de woestijn, struikelden zij niet.
14 Gelijk een beest, dat afgaat in de valleien, heeft hun de Geest des HEEREN rust gegeven. Alzo hebt Gij Uw volk geleid, opdat Gij U een heerlijken Naam zoudt maken.
15 Zie van den hemel af, en aanschouw van Uw heilige en Uw heerlijke woning; waar zijn Uw ijver en Uw mogendheden, het gerommel Uws ingewands en Uwer barmhartigheden? Zij houden zich tegen mij in.
16 Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet, en Israel kent ons niet; Gij, o HEERE! zijt onze Vader, onze Verlosser van ouds af is Uw Naam.
17 HEERE! waarom doet Gij ons van Uw wegen dwalen, waarom verstokt Gij ons hart, dat wij U niet vrezen? Keer weder om Uwer knechten wil, de stammen Uws erfdeels.
18 Uw heilig volk heeft het maar een weinig tijds bezeten; onze wederpartijders hebben Uw heiligdom vertreden.

Jesaja 63:8-18 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO ISAIAH 63

This chapter contains a prophecy of the vengeance of Christ upon the enemies of his church in the latter day, whereby complete salvation would be obtained for them; and this illustrated by the mercies of God to the people of Israel of old; and is concluded with the church s prayer to him. The account of the vengeance taken by Christ on his enemies is introduced by a colloquy between him and his church; who puts a question, in which he is described by the places from whence he came, by his apparel, and by his manner of walking; to which he returns an answer, Isa 63:1, then a second question is put, about the colour of his garments; for which he gives a reason, Isa 63:2,3 it being the time of his vengeance on his enemies, and of the redemption of his people, Isa 63:4 the manner in which he performed both is observed, Isa 63:5 and the thorough work he would make; and the entire riddance of all his enemies is determined upon, Isa 63:6, which puts the prophet, or the church, in mind of former mercies bestowed upon Israel of old, the peculiar people and children of God, the Lord had a great opinion of, and favour for, whom he dealt very tenderly with, and redeemed, and saved, and preserved, Isa 63:7-9 though they acted an ungrateful part to him, which is aggravated by the various kind steps of Providence, in leading them through the Red sea, guiding them in the wilderness, and bringing them to rest safely in Canaan's land, for his own glory, Isa 63:10-14 and all is closed with the church's prayer to God, imploring his grace and mercy; pleading relation to him; expostulating with him about their present case, and observing the difference between them and their enemies, Isa 63:15-19 and which prayer is continued in the next chapter.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.