1
Ziet, dat alles heeft mijn oog gezien, mijn oor gehoord en verstaan.
2
Gelijk gijlieden het weet, weet ik het ook; ik zwicht niet voor u.
3
Maar ik zal tot den Almachtige spreken, en ben belust mij te verdedigen voor God.
4
Want gewisselijk, gij zijt leugenstoffeerders; gij allen zijt nietige medicijnmeesters.
5
Och, of gij gans stilzweegt! Dat zou ulieden voor wijsheid wezen.
6
Hoort toch mijn verdediging, en merkt op de twistingen mijner lippen.
7
Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken?
8
Zult gij Zijn aangezicht aannemen? Zult gij voor God twisten?
9
Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met een mens spot?
10
Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt.
11
Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen?