Job 26:1-11

1 Maar Job antwoordde en zeide:
2 Hoe hebt gij geholpen dien, die zonder kracht is, en behouden den arm, die zonder sterkte is?
3 Hoe hebt gij hem geraden, die geen wijsheid heeft, en de zaak, alzo zij is, ten volle bekend gemaakt?
4 Aan wien hebt gij die woorden verhaald? En wiens geest is van u uitgegaan?
5 De doden zullen geboren worden van onder de wateren, en hun inwoners.
6 De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf.
7 Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet.
8 Hij bindt de wateren in Zijn wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet.
9 Hij houdt het vlakke Zijns troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover.
10 Hij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis.
11 De pilaren des hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden.

Job 26:1-11 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JOB 26

In this chapter Job, in a very sarcastic manner, rallies Bildad on the weakness and impertinence of his reply, and sets it in a very ridiculous light; showing it to be quite foolish and stupid, and not at all to the purpose, and besides was none of his own, but what he had borrowed from another, Job 26:1-4; and if it was of any avail in the controversy to speak of the greatness and majesty of God, of his perfections and attributes, of his ways and works, he could say greater and more glorious things of God than he had done, and as he does, Job 26:5-13; beginning at the lower parts of the creation, and gradually ascending to the superior and celestial ones; and concludes with observing, that, after all, it was but little that was known of God and his ways, by himself, by Bildad, or by any mortal creature, Job 26:14.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.