Job 27:3-13

3 Zo lang als mijn adem in mij zal zijn, en het geblaas Gods in mijn neus;

4 Indien mijn lippen onrecht zullen spreken, en indien mijn tong bedrog zal uitspreken!

5 Het zij verre van mij, dat ik ulieden rechtvaardigen zou; totdat ik den geest zal gegeven hebben, zal ik mijn oprechtigheid van mij niet wegdoen.

6 Aan mijn gerechtigheid zal ik vasthouden, en zal ze niet laten varen; mijn hart zal die niet versmaden van mijn dagen.

7 Mijn vijand zij als de goddeloze, en die zich tegen mij opmaakt, als de verkeerde.

8 Want wat is de verwachting des huichelaars, als hij zal gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken?

9 Zal God zijn geroep horen, als benauwdheid over hem komt?

10 Zal hij zich verlustigen in den Almachtige? Zal hij God aanroepen te aller tijd?

11 Ik zal ulieden leren van de hand Gods; wat bij den Almachtige is, zal ik niet verhelen.

12 Ziet, gij zelve allen hebt het gezien; en waarom wordt gij dus door ijdelheid verijdeld?

13 Dit is het deel des goddelozen mensen bij God, en de erve der tirannen, die zij van den Almachtige ontvangen zullen.

Job 27:3-13 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JOB 27

Though Job's friends were become silent, and dropped the controversy with him, he still continued his discourse in this and the four following chapters; in which he asserts his integrity; illustrates and confirms his former sentiments; gives further proof of his knowledge of things, natural and divine; takes notice of his former state of prosperity, and of his present distresses and afflictions, which came upon him, notwithstanding his piety, humanity, and beneficence, and his freedom from the grosser acts of sin, both with respect to God and men, all which he enlarges upon. In this chapter he gives his word and oath for it, that he would never belie himself, and own that he was an hypocrite, when he was not, but would continue to assert his integrity, and the righteousness of his cause, as long as he lived, Job 27:1-6; for to be an hypocrite, and to attempt to conceal his hypocrisy, would be of no advantage to him, either in life, or in death, Job 27:7-10; and was this his character and case, upon their principles, he could expect no other than to be a miserable man, as wicked men are, who have their blessings turned into curses, or taken away from them, and they removed out of the world in the most awful and terrible manner, and under manifest tokens of the wrath and displeasure of God, Job 27:11-23.