Job 42:4-14

4 Hoor toch, en ik zal spreken; ik zal U vragen, en onderricht Gij mij.
5 Met het gehoor des oors heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog.
6 Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw in stof en as.
7 Het geschiedde nu, nadat de HEERE die woorden tot Job gesproken had, dat de HEERE tot Elifaz, den Themaniet, zeide: Mijn toorn is ontstoken tegen u, en tegen uw twee vrienden, want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job.
8 Daarom neemt nu voor ulieden zeven varren en zeven rammen, en gaat henen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job.
9 Toen gingen Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naamathiet, henen, en deden, gelijk als de HEERE tot hen gesproken had; en de HEERE nam het aangezicht van Job aan.
10 En de HEERE wendde de gevangenis van Job, toen hij gebeden had voor zijn vrienden; en de HEERE vermeerderde al hetgeen Job gehad had tot dubbel zoveel.
11 Ook kwamen tot hem al zijn broeders, en al zijn zusters, en allen, die hem te voren gekend hadden, en aten brood met hem in zijn huis, en beklaagden hem, en vertroostten hem over al het kwaad, dat de HEERE over hem gebracht had; en zij gaven hem een iegelijk een stuk gelds, een iegelijk ook een gouden voorhoofdsiersel.
12 En de HEERE zegende Jobs laatste meer dan zijn eerste; want hij had veertien duizend schapen, en zes duizend kemelen, en duizend juk runderen, en duizend ezelinnen.
13 Daartoe had hij zeven zonen en drie dochteren.
14 En hij noemde den naam der eerste Jemima, en den naam der tweede Kezia, en den naam der derde Keren-Happuch.

Job 42:4-14 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JOB 42

This chapter contains Job's answer to the last speech of the Lord's, in which he acknowledges his omnipotence, and his certain performance of his purposes and pleasure; owns his own folly and ignorance, and confesses his sins; for which he abhorred himself, and of which he repented, Job 42:1-6; it also gives an account of the Lord's decision of the controversy between Job and his friends, blaming them and commending him above them; and ordered them to take sacrifices and go to Job and offer them, who should pray for them and be accepted, which was done, Job 42:7-9; and it closes with a relation of the great prosperity Job was restored unto, in which he lived and died, Job 42:10-17.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.