Jozua 21:35-45

35 Dimna en haar voorsteden, Nahalal en haar voorsteden: vier steden.
36 En van den stam van Ruben, Bezer en haar voorsteden, en Jahza en haar voorsteden;
37 Kedemoth en haar voorsteden, en Mefaath en haar voorsteden: vier steden.
38 Van den stam van Gad nu, de vrijstad des doodslagers, Ramoth in Gilead, en haar voorsteden, en Mahanaim en haar voorsteden;
39 Hesbon en haar voorsteden, Jaezer en haar voorsteden: al die steden zijn vier.
40 Al die steden waren van de kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen, die nog overig waren van de huisgezinnen der Levieten; en hun lot was twaalf steden.
41 Al de steden der Levieten, in het midden van de erfenis der kinderen Israels, waren acht en veertig steden en haar voorsteden.
42 Deze steden waren elk met haar voorsteden rondom haar; alzo was het met al die steden.
43 Alzo gaf de HEERE aan Israel het ganse land, dat Hij gezworen had hun vaderen te geven, en zij beerfden het, en woonden daarin.
44 En de HEERE gaf hun rust rondom, naar alles, wat Hij hun vaderen gezworen had; en er bestond niet een man van al hun vijanden voor hun aangezicht; al hun vijanden gaf de HEERE in hun hand.
45 Er viel niet een woord van al de goede woorden, die de HEERE gesproken had tot het huis van Israel; het kwam altemaal.

Jozua 21:35-45 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JOSHUA 21

This chapter contains the address of the Levites to the court, to have the cities and suburbs given them according to the command of God by Moses, Jos 21:1,2; the grant of them by lot out of the several tribes, Jos 21:3-8; the particular cities out of the tribes of Judah and Simeon are mentioned by name, Jos 21:9-16; then those out of the tribe of Benjamin, Jos 21:17-19; next those out of the tribe of Ephraim, Jos 21:20-22; afterwards those out of the tribe of Dan, Jos 21:23-26; then those out of the half tribe of Manasseh, Jos 21:27; and out of the tribe of Issachar, Jos 21:28,29; and out of the tribe of Asher, Jos 21:30,31; and of Naphtali, Jos 21:32,33; and of Zebulun, Jos 21:34,35; and of Reuben, Jos 21:36,37; and of Gad, Jos 21:38-40; which in all made forty eight, Jos 21:41,42; and the chapter is concluded with observing, that God gave Israel all the land of Canaan, and rest in it, according to his promise, very faithfully and punctually, Jos 21:43-45.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.