Jozua 24:23-33

23 En nu, doet de vreemde goden weg, die in het midden van u zijn, en neigt uw harten tot den HEERE, den God van Israel.
24 En het volk zeide tot Jozua: Wij zullen den HEERE, onzen God, dienen, en wij zullen Zijner stem gehoorzamen.
25 Alzo maakt Jozua op dienzelven dag een verbond met het volk; en hij stelde het hun tot een inzetting en recht te Sichem.
26 En Jozua schreef deze woorden in het wetboek Gods; en hij nam een groten steen, en hij richtte dien daar op onder den eik, die bij het heiligdom des HEEREN was.
27 En Jozua zeide tot het ganse volk: Ziet, deze steen zal ons tot een getuigenis zijn; want hij heeft gehoord al de redenen des HEEREN, die Hij tot ons gesproken heeft; ja, hij zal tot een getuigenis tegen ulieden zijn, opdat gij uw God niet liegt.
28 Toen zond Jozua het volk weg, een ieder naar zijn erfdeel.
29 En het geschiedde na deze dingen, dat Jozua, de zoon van Nun, de knecht des HEEREN, stierf, oud zijnde honderd en tien jaren.
30 En zij begroeven hem in de landpale zijns erfdeels, te Timnath-Serah, welke is op een berg van Efraim, aan het noorden van den berg Gaas.
31 Israel nu diende den HEERE al de dagen van Jozua, en al de dagen van de oudsten, die lang na Jozua leefden, en die al het werk des HEEREN wisten, hetwelk Hij aan Israel gedaan had.
32 Zij begroeven ook de beenderen van Jozef, die de kinderen Israel uit Egypte opgebracht hadden, te Sichem, in dat stuk velds, hetwelk Jakob gekocht had van de kinderen van Hemor, den vader van Sichem, voor honderd stukken gelds, want zij waren aan de kinderen van Jozef ter erfenis geworden.
33 Ook stierf Eleazar, de zoon van Aaron; en zij begroeven hem op den heuvel van Pinehas, zijn zoon, die hem gegeven was geweest op het gebergte van Efraim.

Jozua 24:23-33 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JOSHUA 24

This chapter gives us an account of another summons of the tribes of Israel by Joshua, who obeyed it, and presented themselves before the Lord at Shechem, Jos 24:1; when Joshua in the name of the Lord rehearsed to them the many great and good things the Lord had done for them, from the time of their ancestor Abraham to that day, Jos 24:2-13; and then exhorted them to fear and serve the Lord, and reject idols, Jos 24:14; and put them upon making their choice, whether they would serve the true God, or the gods of the Canaanites; and they choosing the former, he advised them to abide by their choice, Jos 24:15-24; and made a covenant with them to that purpose, and then dismissed them, Jos 24:25-28; and the chapter is concluded with an account of the death and burial of Joshua and Eleazar, and of the interment of the bones of Joseph, Jos 24:29-33.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.