Numberi 7:1-11

1 En het geschiedde ten dage, als Mozes geeindigd had den tabernakel op te richten, en dat hij dien gezalfd, en dien geheiligd had, en al zijn gereedschap, mitsgaders het altaar en al zijn gereedschap, en hij ze gezalfd, en dezelve geheiligd had;
2 Dat de oversten van Israel, de hoofden van het huis hunner vaderen, offerden; deze waren de oversten der stammen, die over de getelden stonden.
3 En zij brachten hun offerande voor het aangezicht des HEEREN, zes overdekte wagens, en twaalf runderen; een wagen voor twee oversten, en een os voor elk een; en brachten ze voor den tabernakel.
4 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
5 Neem ze van hen, opdat zij zijn mogen om te bedienen den dienst van de tent der samenkomst; en gij zult dezelve den Levieten geven, een ieder naar zijn dienst.
6 Alzo nam Mozes die wagens, en die runderen, en gaf dezelve den Levieten.
7 Twee wagens en vier runderen gaf hij den zonen van Gerson, naar hun dienst;
8 En vier wagens en acht runderen gaf hij den zonen van Merari, naar hun dienst; onder de hand van Ithamar, den zoon van Aaron, den priester.
9 Maar de zonen van Kohath gaf hij niet; want de dienst der heilige dingen was op hen, die zij op de schouderen droegen.
10 En de oversten offerden ter inwijding des altaars, op den dag als hetzelve gezalfd werd; de oversten dan offerden hun offeranden voor het altaar.
11 En de HEERE zeide tot Mozes: Elke overste zal, een iegelijk op zijn dag, zijn offerande offeren, ter inwijding des altaars.

Numberi 7:1-11 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO NUMBERS 7

This chapter gives an account of the presents brought, by the princes of the twelve tribes at the setting up of the tabernacle, for the use of it, Nu 7:1-9; and at the dedication of the altar, and the service of that, Nu 7:10,11; first of the prince of the tribe of Judah, Nu 7:12-17; then of the prince of Issachar, Nu 7:18-23; of the prince of Zebulun, Nu 7:24-29; of the prince of Reuben, Nu 7:30-35; of the prince of Simeon, Nu 7:36-41; of the prince of Gad, Nu 7:42-47; of the prince of Ephraim, Nu 7:48-53; of the prince of Manasseh, Nu 7:54-59; of the prince of Benjamin, Nu 7:60-65; of the prince of Dan, Nu 7:66-71; of the prince of Asher, Nu 7:72-77; of the prince of Naphtali, Nu 7:78-83; the sum of all which follows, Nu 7:84-88; and the chapter is concluded with a token of God's approbation and acceptance of the whole, Nu 7:89.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.