Openbaring 18:9-19

9 En de koningen der aarde, die met haar gehoereerd en weelde gehad hebben, zullen haar bewenen, en rouw over haar bedrijven, wanneer zij den rook haar brands zullen zien;
10 Van verre staande uit vreze van haar pijniging, zeggende: Wee, wee, de grote stad Babylon, de sterke stad, want uw oordeel is in een ure gekomen.
11 En de kooplieden der aarde zullen wenen en rouw maken over haar, omdat niemand hun waren meer koopt;
12 Waren van goud, en van zilver, en van kostelijk gesteente, en van paarlen, en van fijn lijnwaad, en van purper, en van zijde, en van scharlaken; en allerlei welriekend hout, en allerlei ivoren vaten, en allerlei vaten van het kostelijkste hout, en van koper, en van ijzer, en van marmersteen;
13 En kaneel, en reukwerk, en welriekende zalf, en wierook, en wijn, en olie, en meelbloem, en tarwe, en lastbeesten, en schapen; en van paarden, en van koetswagens, en van lichamen, en de zielen der mensen.
14 En de vrucht der begeerlijkheid uwer ziel is van u weggegaan; en al wat lekker en wat heerlijk was, is van u weggegaan; en gij zult hetzelve niet meer vinden.
15 De kooplieden dezer dingen, die rijk geworden waren van haar, zullen van verre staan uit vreze van haar pijniging, wenende en rouw makende;
16 En zeggende: Wee, wee, de grote stad, die bekleed was met fijn lijnwaad, en purper, en scharlaken, en versierd met goud, en met kostelijk gesteente, en met paarlen; want in een ure is zo grote rijkdom verwoest.
17 En alle stuurlieden, en al het volk op de schepen, en bootsgezellen, en allen, die ter zee handelen, stonden van verre;
18 En riepen, ziende den rook van haar brand, en zeggende: Wat stad was deze grote stad gelijk?
19 En zij wierpen stof op hun hoofden, en riepen, wenende en rouw bedrijvende, zeggende: Wee, wee, de grote stad, in dewelke allen, die schepen in de zee hadden, van haar kostelijkheid rijk geworden zijn; want zij is in een ure verwoest geworden.

Openbaring 18:9-19 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO REVELATION 18

This chapter gives an account of the fall of Babylon, and of the lamentation of many, and of the joy of others, by reason of it; which account is published by several angels: the first that declares her fall is described by his original, descending from heaven; by the great power he had; by his resplendent glory, and by his mighty cry in publishing her destruction; which is illustrated by the desolate condition she will be in upon her fall; the reasons of which are given, became the nations and kings of the earth had committed fornication with her, and the merchants of the earth were enriched by her luxury, Re 18:1-3. Another voice is heard from heaven, calling upon the people of God, first to come out of her, lest partaking of her sins they should share in her plagues, seeing her iniquities had reached to heaven, and were remembered before God; and next to take full vengeance on her, because she had glorified herself, lived deliciously, and in great security, Re 18:4-7. And then follows a continuation of the account of her destruction, what her plagues would be, death, mourning, famine, and fire; and which would be sudden, in one hour, and certain, from the power and justice of God, Re 18:8. Next follow the lamentations of the kings, merchants, and masters of ships, because of her greatness, riches, and merchandise, which are all come to nothing, Re 18:9-19. And then the church; the saints, apostles, and prophets, are called upon to rejoice at the vengeance taken on her, Re 18:20 upon which a mighty angel appears, who by an action signifies the manner of her destruction, and the irrecoverableness of her state and condition, Re 18:21 and declares her utter ruin, by affirming that nothing that was either delightful or profitable, or necessary or comfortable, should any more be found in her; giving the reasons of it, because of her luxury, idolatry, and bloodshed, Re 18:22-24.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.