Psalmen 135:7-17

7 Hij doet dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen; Hij brengt den wind uit Zijn schatkameren voort.
8 Die de eerstgeborenen van Egypte sloeg, van den mens af tot het vee toe.
9 Hij zond tekenen en wonderen in het midden van u, o Egypte! tegen Farao en tegen al zijn knechten.
10 Die veel volken sloeg, en machtige koningen doodde;
11 Sihon, den koning der Amorieten, en Og, den koning van Basan, en al de koninkrijken van Kanaan,
12 En Hij gaf hun land ten erve, ten erve aan Zijn volk Israel.
13 O HEERE! Uw Naam is in eeuwigheid; HEERE! Uw gedachtenis is van geslacht tot geslacht.
14 Want de HEERE zal Zijn volk richten, en het zal Hem berouwen over Zijn knechten.
15 De afgoden der heidenen zijn zilver en goud, een werk van mensenhanden.
16 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet;
17 Oren hebben zij, maar horen niet; ook is er geen adem in hun mond.

Psalmen 135:7-17 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO PSALM 135

This psalm was written very probably by the same hand as the former. It begins in much the same manner; it has some likeness with Psalm 113 and 114. It begins and ends with "hallelujah"; and is throughout an exhortation of praise to God, on account of his name, nature, and perfections; and because of his works of creation, providence, and grace, many of which are enumerated. The Syriac interpreter says, there is an intimation in it of the conversion of the people of the Messiah unto the faith.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.