Psalmen 148:8-14

8 Vuur en hagel, sneeuw en damp; gij stormwind, die Zijn woord doet!
9 Gij bergen en alle heuvelen; vruchtbomen en alle cederbomen!
10 Het wild gedierte en alle vee; kruipend gedierte en gevleugeld gevogelte!
11 Gij koningen der aarde, en alle volken, gij vorsten, en alle rechters der aarde!
12 Jongelingen en ook maagden; gij ouden met de jongen!
13 Dat zij den Naam des HEEREN loven; want Zijn Naam alleen is hoog verheven; Zijn majesteit is over de aarde en den hemel.
14 En Hij heeft den hoorn Zijns volks verhoogd, den roem al Zijner gunstgenoten, der kinderen Israels, des volks, dat nabij Hem is. Hallelujah!

Psalmen 148:8-14 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO PSALM 148

This psalm seems to have been written about the same time, and by the same person, as the preceding; even by the psalmist David, when he was in profound peace, and at rest from all his enemies; and the kingdom of Israel was in a well settled and prosperous condition, both with respect to things civil and ecclesiastical, as appears from Ps 148:14. And as it may respect future time, the times of the Messiah, of whom David was a type, it will have its accomplishment in the latter day, when there will be just occasion for all creatures, in heaven and earth, to praise the Lord; and which the Evangelist John, in vision, saw and heard them doing, Re 5:11-13. Aben Ezra says, this psalm is exceeding glorious and excellent, and has deep secrets in it; in which the psalmist speaks of two worlds, the upper and the lower. As for the title of this psalm, the Septuagint, Syriac, and Ethiopic versions, and Apollinarius, entitle it as the two preceding.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.