Psalmen 39:2-12

2 Ik zeide: Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong; ik zal mijn mond met een breidel bewaren, terwijl de goddeloze nog tegenover mij is.
3 Ik was verstomd door stilzwijgen, ik zweeg van het goede; maar mijn smart werd verzwaard.
4 Mijn hart werd heet in mijn binnenste, een vuur ontbrandde in mijn overdenking; toen sprak ik met mijn tong:
5 HEERE! maak mij bekend mijn einde, en welke de mate mijner dagen zij; dat ik wete, hoe vergankelijk ik zij.
6 Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela.
7 Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdelijk; men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal.
8 En nu, wat verwacht ik, o HEERE! Mijn hoop, die is op U.
9 Verlos mij van al mijn overtredingen; en stel mij niet tot een smaad des dwazen.
10 Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan.
11 Neem Uw plage van op mij weg, ik ben bezweken van de bestrijding Uwer hand.
12 Kastijdt Gij iemand met straffingen om de ongerechtigheid, zo doet Gij zijn bevalligheid smelten als een mot; immers is een ieder mens ijdelheid. Sela.

Images for Psalmen 39:2-12

Psalmen 39:2-12 Meaning and Commentary

To the chief Musician, [even] to Jeduthun, a Psalm of David. Some take Jeduthun to be the name of a musical instrument, as Jarchi, on which, and others the first word of a song, to the tune of which, this psalm was sung, as Aben Ezra; though it seems best, with Kimchi and others, to understand it as the name of the chief musician, to whom this psalm was sent to be made use of in public service; since Jeduthun was, with his sons, appointed by David to prophesy with harps and psalteries, and to give praise and thanks unto the Lord, 1 Chronicles 16:41; he is the same with Ethan {s}. The occasion of it is thought, by some, to be the rebellion of his son Absalom; so Theodoret thinks it was written when he fled from Absalom, and was cursed by Shimei; or rather it may be some sore affliction, which lay upon David for the chastisement of him; see Psalm 39:9; and the argument of the psalm seems to be much the same with that of the preceding one, as Kimchi observes.

{s} Vid. Hiller. Onomastic. Sacr. p. 513, 805.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.